ECLI:NL:RVS:2005:AS6206

Raad van State

Datum uitspraak
16 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405521/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstelling door college van burgemeester en wethouders van Winterswijk

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die op 24 mei 2004 het beroep ongegrond verklaarde tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk om vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een woning met berging-carport. Het college had op 9 januari 2001 besloten om deze vergunning niet te verlenen voor een perceel in Winterswijk. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 24 april 2003 ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellanten hoger beroep instelden bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 11 januari 2005 werd duidelijk dat het college niet bevoegd was om te beslissen op het verzoek om vrijstelling, omdat de gemeenteraad deze bevoegdheid niet aan het college had gedelegeerd. De Raad van State oordeelde dat het college ten onrechte had nagelaten het verzoek door te zenden naar de gemeenteraad. Dit leidde tot de conclusie dat de weigering van de bouwvergunning onterecht was. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college van 24 april 2003. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten en moest het griffierecht vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij het verlenen van bouwvergunningen en de rol van de gemeenteraad in dit proces. De Raad van State heeft hiermee een duidelijke lijn uitgezet over de bevoegdheden van het college en de gemeenteraad in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Uitspraak

200405521/1.
Datum uitspraak: 16 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Winterswijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 24 mei 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 januari 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk (hierna: het college) geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van een woning met berging-carport op het perceel kadastraal bekend als gemeente Winterswijk, sectie […], nummer[…] en plaatselijk bekend als [locatie], nabij nummer […].
Bij besluit van 24 april 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2004, verzonden op 2 juni 2004, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 5 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 augustus 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 september 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2005, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr J.T. Fuller, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.P. Wilts, ambtenaar van de gemeente Winterswijk, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ter zitting is namens het college, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 november 2004, nr.
200306145/1naar voren gebracht, dat het college niet bevoegd was te beslissen op het van rechtswege gedane verzoek om vrijstelling. Daarbij is erop gewezen dat de gemeenteraad van Winterswijk de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, niet aan het college heeft gedelegeerd.
2.2.    Gelet op het voorgaande moet, onder verwijzing naar vorengenoemde uitspraak, worden geoordeeld dat het college ook in het aan de orde zijnde geval doorzending aan de gemeenteraad van het van rechtswege gedane verzoek om vrijstelling ten onrechte achterwege heeft gelaten. De omstandigheid dat de gemeenteraad heeft besloten het in procedure gebrachte bestemmingsplan, dat voorzag in de mogelijkheid tot de bouw van de door appellanten gewenste woning, niet vast te stellen, maakt dit niet anders. Nu het college doorzending achterwege heeft gelaten en bij de beslissing op bezwaar van 24 april 2003 de weigering van de bouwvergunning zonder meer heeft gehandhaafd, dient dit besluit te worden vernietigd.
2.3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 24 april 2003 vernietigen.
2.4.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 24 mei 2004, 03/748;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk van 24 april 2003;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk in de door appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Winterswijk te worden betaald aan appellanten;
VI.    gelast dat de gemeente Winterswijk aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (€ 321,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos    w.g. Tulmans
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2005
17-381.