200406388/1.
Datum uitspraak: 9 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 juli 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Beesel.
Bij besluit van 10 april 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beesel (hierna: het college) appellant gelast de aluminium kozijnen in de woning op het perceel [locatie] te [plaats] binnen drie maanden te vervangen door kozijnen van merantihout op straffe van een dwangsom van € 4.537,80 voor iedere week of deel van een week dat daaraan niet is voldaan met een maximum van € 31.764,62.
Bij besluiten van 20 november 2001 en 1 mei 2002, voorzover thans van belang, heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 augustus 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond de door appellant ingestelde beroepen tegen de besluiten van 20 november 2001 en 1 mei 2002 ongegrond verklaard.
De Afdeling heeft bij uitspraak van 11 juni 2003, zaak nr.
200204724/1, het daartegen door appellant ingestelde hoger beroep gegrond verklaard en de besluiten van 20 november 2001 en 1 mei 2002 vernietigd.
Bij besluit van 24 november 2003 heeft het college het door appellant tegen de besluiten van 20 november 2001 en 1 mei 2002, voorzover thans van belang, wederom ongegrond verklaard en een nieuwe begunstigingstermijn bepaald op drie maanden, ingaande na de dag van de verzending van dit besluit.
Bij uitspraak van 9 juli 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 30 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 september 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. M.W. Kok, advocaat te Tegelen, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.E.R. Slegers en ing. G. Bakker, ambtenaren bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het betoog van appellant ter zitting, onder verwijzing naar circulaire MG 2002-28 van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, faalt reeds omdat in deze circulaire niets is vermeld over bouwvergunningvrij wijzigen of veranderen van kozijnen.
2.2. Vast staat dat appellant in afwijking van de hem op 30 juni 1999 verleende bouwvergunning in zijn woning aluminium in plaats van houten kozijnen heeft aangebracht. Gelet op artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, was het college derhalve bevoegd daartegen handhavend op te treden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college op goede gronden tot het oordeel kon komen dat het gebruik van aluminium kozijnen niet alsnog gelegaliseerd kan worden nu er strijd is met redelijke eisen van welstand.
2.4.1. Dit betoog faalt. De welstandscommissie heeft op 28 augustus 2003 negatief geadviseerd. De commissie is blijkens haar advies van mening dat het gebruik van aluminium als materiaal voor de ramen, deuren en kozijnen, gezien de directe relatie met de omliggende bebouwing, niet aanvaardbaar is. Door de toepassing van aluminium ramen, deuren en kozijnen wordt, aldus de commissie, de architectonische éénheid in materiaalgebruik, namelijk het gebruik van hout voor ramen, deuren en kozijnen, in de nieuwe wijk ernstig verstoord. Niet is gebleken dat het advies van de welstandscommissie niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen dan wel anderszins naar inhoud of wijze van totstandkomen gebreken vertoont, waardoor geoordeeld zou moeten worden dat het college dit advies niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. Appellant heeft geen deskundig tegenadvies overgelegd. Uit de brief van 31 januari 2003 van het architectenbureau "De Twee Snoeken" kan niet worden afgeleid dat het gegeven welstandsadvies op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd. Voorts leidt het betoog van appellant met betrekking tot het beeldkwaliteitsplan niet tot het daarmee beoogde doel, omdat hetgeen hierin is opgenomen over duurzaam bouwen niet ziet op de aanvaardbaarheid van een bouwwerk uit een oogpunt van welstand. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat het gebruik van aluminium kozijnen niet alsnog gelegaliseerd kan worden nu er strijd is met redelijke eisen van welstand.
2.5. Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat de beslissing op bezwaar in strijd is met het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. Het college heeft de door appellant genoemde gevallen onderzocht en gemotiveerd weerlegd dat deze met dat van appellant gelijk te stellen zijn, omdat het in die gevallen niet ging om het gebruik van aluminium als materiaal voor kozijnen ten behoeve van een voorgevel van een woning.
2.6. Met de rechtbank is de Afdeling voorts van oordeel dat er geen grond is te vinden voor het oordeel dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot het daarmee te dienen belang dat daarvan behoorde te worden afgezien. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat niet kan worden gezegd dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot handhavend optreden.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2005