ECLI:NL:RVS:2005:AS5499

Raad van State

Datum uitspraak
9 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405546/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • E.J. Nolles
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en handhaving van bouwvoorschriften in Nunspeet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet, waarbij hem onder aanzegging van bestuursdwang werd opgedragen een stacaravan en een schutting te verwijderen van zijn perceel. Het college had op 15 september 2003 de appellant aangeschreven en hem twee maanden de tijd gegeven om de bouwwerken te verwijderen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 27 februari 2004. De voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen heeft op 9 juni 2004 het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.

Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 18 januari 2005 werd appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat. De Raad van State oordeelde dat de stacaravan en de schutting als bouwwerken moeten worden aangemerkt waarvoor een bouwvergunning vereist is, en dat deze vergunning niet was verleend. Het college had betoogd dat appellant geen procesbelang meer had, omdat hij de bouwwerken inmiddels had verwijderd, maar de Raad van State verwierp dit argument. De Raad oordeelde dat de verwijdering onder druk van de bestuursdwang had plaatsgevonden en dat het procesbelang van appellant niet was aangetast.

De Raad van State concludeerde dat het college bij de beslissing op bezwaar onvoldoende feiten had onderzocht en het zorgvuldigheidsbeginsel had geschonden. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de voorzieningenrechter werd vernietigd, en het college werd opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die door de gemeente Nunspeet moesten worden vergoed.

Uitspraak

200405546/1.
Datum uitspraak: 9 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 9 juni 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet (hierna: het college) appellant onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven binnen twee maanden na dagtekening van de aanschrijving een stacaravan en een schutting te verwijderen van het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 27 februari 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juni 2004, verzonden op 11 juni 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 juli 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 september 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en [derde-partij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, advocaat te Elspeet, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De stacaravan is geplaatst als kantoor, kantine en incidenteel nachtverblijf ten behoeve van de agrarische activiteiten die appellant op het perceel uitoefent. De schutting is ongeveer 1.80 meter hoog en dient als erfafscheiding.
2.2.    Het college heeft betoogd dat appellant geen procesbelang meer heeft, nu hij de stacaravan en de schutting inmiddels heeft verwijderd. Dit betoog faalt. Blijkens de processtukken heeft de verwijdering plaatsgevonden onder druk van de aangezegde bestuursdwang. De omstandigheid dat dit voor appellant belastende besluit het beoogde effect heeft gehad, tast het procesbelang van appellant bij een beoordeling van de in zijn hoger beroep bestreden rechtmatigheid van dat besluit allerminst aan. Voor het niet-ontvankelijk verklaren van het hoger beroep van appellant bestaat dan ook geen grond.
2.3.    Niet in geschil is dat de stacaravan en de daarbij geplaatste schutting moeten worden aangemerkt als bouwwerken in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Woningwet, voor de oprichting waarvan een bouwvergunning is vereist. Evenmin is in geschil dat voor die bouwwerken geen bouwvergunning is verleend.
2.4.    De conclusie is dat is gehandeld in strijd met artikel 40 van de Woningwet, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
2.5.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6.    Omtrent het antwoord op de vraag of een concreet zicht op legalisering aanwezig is, heeft het college zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de bouwwerken buiten het op de plankaart bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan aangegeven bouwblok zijn geplaatst, waar het plaatsen van deze bouwwerken niet is toegestaan. In de pleitnota ten behoeve van de zitting - die het college heeft gefaxt, omdat zijn vertegenwoordiger door treinuitval niet tijdig ter zitting kon verschijnen en waarvan appellant ter zitting heeft kennis genomen – heeft het college dit standpunt teruggenomen en verklaard dat de bouwwerken wel binnen dat bouwblok waren geplaatst. Verder verschillen appellant en het college van mening of de stacaravan ten dienste staat van het agrarisch bedrijf dat appellant in de veldschuur op het perceel uitoefent, waarvoor het college appellant in 2000 bouwvergunning zou hebben verleend. Het college stelt in de pleitnota tevens dat in het gemeentelijk archief geen bouwvergunning is aangetroffen, waarbij appellant toestemming is verleend voor het exploiteren van een agrarisch bedrijf op het perceel naast het agrarisch bedrijf dat zijn [broer],op het perceel uitoefent. Appellant heeft evenwel gewezen op het in het procesdossier aanwezige afschrift van (een deel van) de bouwtekening, gemaakt in opdracht van appellant, die blijkens de waarmerking door de secretaris van Nunspeet behoort bij de - bij besluit van 3 juli 2000, no. 354, door het college verleende - bouwvergunning voor het oprichten van een veldschuur op het perceel.
Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het college bij de totstandkoming van de beslissing op bezwaar de feiten onvoldoende heeft onderzocht en bij het nemen van die beslissing het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden.
2.7.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 27 februari 2004 vernietigen. Het college dient met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
2.8.    Het college dient op na te melden wijzen in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 9 juni 2004, no. 04/481 en 04/527;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet van 27 februari 2004, avp/fs;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Nunspeet te worden betaald aan appellant;
VI.    gelast dat de gemeente Nunspeet aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (€ 205,00 + € 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Nolles
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2005
291.