200405662/1.
Datum uitspraak: 9 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Born,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 12 mei 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen.
Bij besluit van 12 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (hierna: het college) aan[vergunninghouder]. met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van 7 woningen en 8 appartementen op een locatie aan de Prinsbisdomstraat te Born, waar voorheen een kleuterschool stond (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 april 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 mei 2004, verzonden op 4 juni 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 7 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 augustus 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2005, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. J.F.C.M. Mulders, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door J.F.M. Giesen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van zes twee-onder-één-kap woningen, één vrijstaande woning en acht appartementen.
2.2. Het perceel is in het geldende bestemmingsplan "Kern Born" bestemd als "Woondoeleinden, nog verder uit te werken".
Ingevolge de voorschriften bij dat bestemmingsplan dient de nadere uitwerking van de bestemming te geschieden met inachtneming van – in ieder geval – de volgende voorwaarden:
a. er mogen minimaal 7 en maximaal 11 woningen worden gebouwd;
b. de woonbebouwing mag uitsluitend bestaan uit eengezinswoningen in maximaal 3 bouwlagen;
c. de goothoogte van de woningen moet minimaal 3.00 meter zijn en mag maximaal 6.00 meter bedragen en de hoogte van bijgebouwen mag maximaal 3.00 meter zijn.
2.2.1. Het bouwplan is met deze uitgangspunten in strijd, nu een appartementengebouw is voorzien en het aantal woningen en de goothoogte van de vrijstaande woning en van het appartementencomplex groter is. De goothoogte van het appartementencomplex bedraagt 8,55 meter en van de vrijstaande woning 8,1 meter.
Ten einde de bouwvergunning te kunnen verlenen heeft het college vrijstelling van het bestemmingsplan verleend met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO. Voor de ruimtelijke onderbouwing heeft het college verwezen naar het door de gemeenteraad vastgestelde en op 14 mei 2003 ter inzage gelegde ontwerp-bestemmingsplan "Prinsbisdomstraat". Daarin zijn de gronden bestemd voor "Woondoeleinden, geschakeld halfvrijstaand", dan wel "Woondoeleinden, geschakeld, vrijstaand" dan wel "Woondoeleinden, meergezins".
2.3. Appellanten betogen tevergeefs dat het bouwplan een goede ruimtelijke ordening ontbeert. Het bouwplan is in overeenstemming met het ontwerp-bestemmingsplan "Prinsbisdomstraat" waarmee de provinciale planologische commissie op 14 mei 2002 heeft ingestemd. Dat dit ontwerp-bestemmingsplan enigszins afwijkt van de studie die aan dat ontwerp ten grondslag ligt, is – anders dan appellanten hebben betoogd - niet van doorslaggevend belang. De plankaart en de voorschriften bij dat ontwerp-plan bieden voldoende inzicht welk planologisch beleid ter plaatse is voorzien. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit ontwerp-bestemmingsplan, mede gelet op de beperkte afwijking ten opzichte van de hiervoor onder 2.2. vermelde uitwerkingsregels van de geldende bestemming, geen rechtskracht zal krijgen. De overweging van de voorzieningenrechter dat de ruimtelijke onderbouwing voldoende inzicht geeft in de door het college voorgestane ruimtelijke ontwikkeling van het gebied, is derhalve juist.
2.4. Voor zover appellanten hebben betoogd dat de hoogte van de bebouwing niet past in de omgeving en dat het college de vrijstelling mitsdien niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen, faalt dit betoog. De zes twee-onder-een-kap woningen wijken wat de hoogte betreft niet af van die van de omliggende bebouwing, die voornamelijk bestaat uit eengezinswoningen in twee bouwlagen met of zonder kap. Alleen de goothoogte van de vrijstaande woning en van het appartementengebouw, dat uit twee bouwlagen met daarop een penthouse bestaat, is afwijkend. De vrijstaande woning en het appartementengebouw hebben een plat dak. Daardoor is de hoogte, ook rekening houdend met het verhoogde peil van waaraf de goothoogte van het appartementengebouw is gerekend, met maximaal 10,40 meter niet veel hoger dan de nokhoogte van de omliggende woningen. Het standpunt van het college dat van een onevenredig verschil in hoogte geen sprake is, is derhalve juist.
2.5. Gelet op het vorenstaande geeft hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding voor de conclusie dat de voorzieningenrechter het beroep van appellanten ten onrechte ongegrond heeft verklaard.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Nolles
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2005