ECLI:NL:RVS:2005:AS5496

Raad van State

Datum uitspraak
9 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405698/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing urgentieverzoek woningzoekende door college van burgemeester en wethouders van Utrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. Het appellant had op 20 november 2002 het verzoek van [wederpartij] om urgentie op basis van de Huisvestingsverordening Bestuur Regio Utrecht 1997 (Hvv) afgewezen. De rechtbank had op 3 juni 2004 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en de beslissing van appellant vernietigd. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 december 2004 behandeld. De rechtbank had geoordeeld dat appellant zijn beslissing om geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule onvoldoende had gemotiveerd. Appellant betwistte dit en stelde dat de hardheidsclausule discretionair is en dat de rechter hier zeer terughoudend in moet zijn.

De Afdeling oordeelt dat appellant zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de situatie van [wederpartij] niet als noodgeval kan worden aangemerkt. De feiten tonen aan dat [wederpartij] op 1 februari 2001 al een gezinshereniging had en dat hij een woning had geaccepteerd. De Afdeling concludeert dat er geen grond is voor het oordeel dat appellant de hardheidsclausule niet achterwege heeft kunnen laten.

Het hoger beroep van appellant is gegrond, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van [wederpartij] wordt ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200405698/1.
Datum uitspraak: 9 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 juni 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: appellant) het verzoek van [wederpartij] om in aanmerking te komen voor urgentie als bedoeld in artikel 2.5.1 van de Huisvestingsverordening Bestuur Regio Utrecht 1997 (hierna: de Hvv) afgewezen.
Bij besluit van 13 mei 2003 heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juni 2004, verzonden op 7 juni 2004, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 september 2004 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2004, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W. van Beveren, ambtenaar bij de gemeente, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. M.J.W. Melchers, advocaat te Utrecht, en D.J. Doets, tolk, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 2.5.1 van de Hvv kunnen burgemeester en wethouders een in het register ingeschreven woningzoekende urgent verklaren mits deze ingezetene is van de regio en sprake is van een dusdanige noodsituatie dat niet op basis van het aanbodsysteem als bedoeld in artikel 2.6.1 binnen zes maanden in de regio een passende woonruimte zou kunnen worden verworven zonder urgentie en de aard van de urgentie een verhuizing binnen zes maanden noodzakelijk maakt.
Ingevolge artikel 4.1 van de Hvv zijn burgemeester en wethouders bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
2.2.    Volgens de toelichting op de Hvv worden problemen bij gebrek aan woonruimte niet (langer) als noodsituatie aangemerkt. In het door [wederpartij] gestelde ruimtegebrek wegens gezinshereniging heeft appellant geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule als neergelegd in artikel 4.1 van de Hvv toe te passen.
2.3.    Appellant bestrijdt met vrucht het oordeel van de rechtbank dat hij zijn beslissing om geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule  ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
2.4.    Vooropgesteld wordt dat het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule een discretionaire bevoegdheid van appellant is en dat de rechter het al dan niet gebruik maken van die bevoegdheid zeer terughoudend dient te toetsen.
2.5.    Naar uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken, is uit informatie van de gemeentelijke basisadministratie naar voren gekomen dat de gezinshereniging - die tot uitbreiding van het gezin van [wederpartij] tot acht personen heeft geleid - feitelijk reeds op 1 februari 2001 op het adres [locatie 1] te [plaats] had plaatsgevonden. Deze gegevens zijn ter zitting door [wederpartij] niet bestreden. [Wederpartij] heeft vervolgens om urgentie verzocht, waarna hem medio 2002 de driekamerwoning [locatie 2] te [plaats] is aangeboden. Op het aanmeldingsformulier woonruimte heeft [wederpartij] uitdrukkelijk verklaard dat hij die driekamerwoning accepteerde. Anders dan door [wederpartij] gesteld, blijkt uit de stukken niet dat hij de woning [locatie 2] moest accepteren, omdat hem anders geen passende woonruimte (meer) zou worden aangeboden. Integendeel, uit de aantekeningen van de behandelaar op genoemd formulier blijkt dat Mitros Wonen bereid was de driekamerwoning terug te nemen en [wederpartij] een andere (vierkamer)woning aan te bieden. Ongeveer twee maanden na acceptatie van de woning [locatie 2] op 6 augustus 2002 heeft [wederpartij] opnieuw een verzoek ingediend om urgentie wegens ruimtegebrek.
Het beleid van appellant dat de hardheidsclausule gelet op het beperkte woningaanbod in de regio Utrecht alleen wordt toegepast in zeer incidentele noodgevallen, waaronder een levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situatie wordt verstaan, acht de Afdeling onjuist, noch onredelijk. De vorenstaande feiten in aanmerking genomen, kan niet met vrucht worden staande gehouden dat appellant zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de situatie van [wederpartij] niet als noodgeval kan worden aangemerkt. De conclusie is dat geen grond bestaat voor het oordeel dat appellant toepassing van de hardheidsclausule niet achterwege heeft kunnen laten.
2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het inleidende beroep van [wederpartij] alsnog ongegrond verklaren.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 juni 2004, SBR 03/1520;
III.    verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren    w.g. Peute
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2005
391.