ECLI:NL:RVS:2005:AS5475

Raad van State

Datum uitspraak
9 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405122/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Kernwinkelgebied Valkenswaard en bezwaar tegen horecabestemming

Op 9 februari 2005 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Kernwinkelgebied" in Valkenswaard. Dit bestemmingsplan werd vastgesteld door de gemeenteraad op 25 september 2003, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. De goedkeuring van het plan door de gedeputeerde staten van Noord-Brabant werd aangevochten door twee appellanten. Appellante sub 1 betoogde dat de goedkeuring van de bestemming "Restaurant -R-" voor een restaurant in haar nabijheid onterecht was, omdat dit zou leiden tot ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat door geluid- en geuroverlast. Appellante sub 2 voerde aan dat haar brasserie niet correct was bestemd in het plan, wat in strijd zou zijn met haar rechten en het erfpachtcontract met de gemeente.

De Raad van State overwoog dat de gemeenteraad bij het vaststellen van het bestemmingsplan de vrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen, mits dit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de gemeenteraad voldoende gemotiveerd had aangetoond dat de horecabestemming voor het restaurant planologisch passend was, en dat de vrees voor overlast niet voldoende onderbouwd was. Ook werd vastgesteld dat de gemeenteraad niet gebonden was aan privaatrechtelijke contracten tussen derden, zoals de splitsingsakte van de Vereniging van Eigenaren.

Wat betreft de brasserie van appellante sub 2, oordeelde de Afdeling dat de gemeenteraad terecht had besloten deze niet als zodanig te bestemmen, gezien de verouderde uitstraling en de locatie in de winkelpromenade. De Afdeling concludeerde dat de gemeenteraad in redelijkheid had kunnen besluiten dat de horecagelegenheid niet meer paste in het kernwinkelgebied. De Raad van State verklaarde de beroepen van beide appellanten ongegrond, en bevestigde de goedkeuring van het bestemmingsplan door de gedeputeerde staten.

Uitspraak

200405122/1.
Datum uitspraak: 9 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellante sub 1], wonend te Valkenswaard,
2.    [appellante sub 2], gevestigd te Valkenswaard,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2003 heeft de gemeenteraad van Valkenswaard, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 augustus 2003, het bestemmingsplan "Kernwinkelgebied" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 mei 2004, no. 948151, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 22 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2004, en appellante sub 2 bij brief van 30 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2004, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Eindhoven, en N. Walters, appellante sub 2, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. P.J.M. Aertsen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Valkenswaard, vertegenwoordigd door mr. G.L. Pijnenburg en F. Stalenberg, ambtenaren van de gemeente, als partij gehoord. Foruminvest B.V. is, met kennisgeving, niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2.    Het plan geeft een planologische regeling voor het kernwinkelgebied van de gemeente Valkenswaard.
2.3.    [appellante sub 1] stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voorzover dat voorziet in de bestemming “Restaurant -R- ” voor het [restaurant], gevestigd aan de [locatie]. Appellante voert aan dat niet duidelijk is dat de aanwezigheid van het restaurant, inclusief de uitbreiding daarvan met een winterterras, niet zal leiden tot ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat in haar woning vanwege geluid- en geuroverlast. Daarbij wijst zij er op dat de uitbreiding van het restaurant met een overdekt terras is voorzien direct onder haar slaapkamerraam. Zij stelt dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de goedkeuring van het plandeel door verweerder onvoldoende is gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand is gekomen. Ten slotte stelt appellante dat in de splitsingsakte van de Vereniging van Eigenaren van het appartementencomplex is bepaald dat de vestiging van horeca is uitgesloten.
2.3.1.    De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat het restaurant planologisch passend is in dit deel van het kernwinkelgebied vanwege de ligging op het snijpunt van wandelroutes. Voorts stelt de gemeenteraad dat hij vrij is in de uitoefening van zijn publieke taak en dat hij daarbij niet gebonden is aan privaatrechtelijke contracten tussen derden.
2.3.2.    Verweerder heeft geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit plandeel goedgekeurd. Hij heeft zich daartoe op het standpunt gesteld dat de locatie van het restaurant vanuit stedenbouwkundig en planologisch oogpunt aanvaardbaar is en dat het gemeentebestuur op grond van de Wet milieubeheer maatregelen dient te nemen om stank- en geluidsoverlast te voorkomen.
2.3.3.    Appellante woont aan de [locatie] boven het [restaurant].
Gelet op onder meer het feit dat het restaurant al gedurende langere tijd is gevestigd aan de [locatie] gelegen in het centrumgebied van Valkenswaard kan niet worden gesteld dat er geen goede redenen waren om [restaurant] te bestemmen als "Restaurant –R-". Ten aanzien van de splitsingsakte van de Vereniging van Eigenaren overweegt de Afdeling dat de gemeenteraad bij het vaststellen van zijn planologische beleid in beginsel niet is gehouden aan contracten die derden onderling hebben gesloten en dat voorts niet is gesteld of gebleken dat de splitsingsakte de uitvoerbaarheid van de bestemming zal belemmeren.
2.3.4.    Ten aanzien van de door appellante aangevoerde geur- en geluidsoverlast overweegt de Afdeling dat het restaurant ligt in het sterk verstedelijkte centrum van Valkenswaard waar diverse soorten bestemmingen zijn verenigd. De gevreesde overlast is niet direct het gevolg van deze planologische regeling gezien het feit dat het restaurant al langere tijd is gevestigd op deze locatie. Hierbij acht de Afdeling van belang dat in het Besluit horeca-, sport,- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) onder andere voorschriften zijn opgenomen omtrent geluid en geur. Deze voorschriften gelden voor een ieder die een inrichting, zoals een restaurant als het onderhavige, drijft. De exploitant van de inrichting dient er voorts zorg voor te dragen dat de voorschriften worden nageleefd. Ter zitting is van de zijde van de gemeenteraad bevestigd dat op de naleving van deze voorschriften wordt toegezien.
Ten aanzien van de gestelde vrees voor toename van overlast tengevolge van de voorziene uitbreiding met een winterterras overweegt de Afdeling dat het Besluit ook van toepassing is op het overdekte winterterras. Ten aanzien van de door appellante gewenste akoestische rapportage overweegt de Afdeling dat uit artikel 6, vijfde lid, onder a, sub 1, van het Besluit volgt dat een dergelijke rapportage alleen is vereist indien het aannemelijk is dat in enig vertrek het geluidsniveau meer bedraagt dan 70 dB(A) indien het vertrek inpandig is gelegen met woningen.
Inzake het stemgeluid van bezoekers van het te bouwen winterterras en de door appellante in dat kader genoemde uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2003 (nr.
200205329/1, zie AB 2003, nr. 380) overweegt de Afdeling als volgt. Gelet op hetgeen in de bijlage bij het Besluit is bepaald, valt het stemgeluid van bezoekers van het overdekte winterterras onder de reikwijdte van het Besluit.
Gelet op de stukken acht de Afdeling het niet aannemelijk dat het geluidsniveau in enig vertrek van het restaurant de grens van 70 dB(A) zal overschrijden. Gelet hierop behoefde verweerder naar het oordeel van de Afdeling geen akoestisch onderzoek te eisen en heeft hij kunnen volstaan met te verwijzen naar de geldende regels in het kader van de milieuwetgeving. De Afdeling acht het gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting niet aannemelijk dat het restaurant niet zal kunnen voldoen aan de voorschriften van het Besluit. Ook verder is niet aannemelijk geworden dat tengevolge van de aanwezigheid van het restaurant, inclusief de uitbreiding, een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ontstaat.
2.3.5.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.4.    [appellante sub 2] stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan voorzover zijn horecagelegenheid [brasserie] hierin niet als zodanig is bestemd. Appellante voert hiertoe aan dat dit in strijd is met de inhoud en looptijd van het plan en de rechten van appellante. Voorts stelt appellante dat haar erfpachtcontract met de gemeente loopt tot 2013 en dat verweerder er ten onrechte vanuit is gegaan dat het gemeentebestuur heeft besloten dit contract niet te verlengen. Ten slotte heeft appellante bezwaar tegen de beperking van haar bedrijfsmogelijkheden onder het overgangsrecht.
2.4.1.    De gemeenteraad stelt dat de brasserie van appellante na herinrichting niet meer past midden in de winkelpromenade. De gemeenteraad heeft niet de intentie deze horecagelegenheid na het aflopen van het erfpachtcontract toe te staan en acht het daarom onjuist de horecagelegenheid planologisch in te passen.
2.4.2.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plandeel goedgekeurd. In dit verband stelt verweerder dat, mede gelet op de sterk verouderde uitstraling van de huidige zaak, de gemeenteraad er in stedenbouwkundige zin goed aan doet het bedrijf op deze plek niet meer te handhaven. Voorts is het restaurant in ruimtelijke zin niet meer passend in de winkelpromenade, aldus verweerder.
2.4.3.    Blijkens het verhandelde ter zitting staat de brasserie midden op de winkelpromenade in het voetgangersgebied waardoor de brasserie de zichtlijn naar de entree van het winkelcentrum blokkeert. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt de Afdeling dat verweerder het standpunt heeft kunnen innemen dat de uitstraling en locatie van de brasserie niet overeenkomen met de ter versterking van het kernwinkelgebied beoogde stedenbouwkundige structuur van het plangebied. Gelet hierop kan niet worden gesteld dat er geen goede redenen ten grondslag liggen aan de wijziging van de bestemming voor de brasserie in "Verblijfsdoeleinden –Vb-".
2.4.4.     Uit de stukken blijkt dat het erfpachtcontract tussen appellante en de gemeente Valkenswaard afloopt op 11 maart 2013.
Een recht van erfpacht kan ingevolge artikel 3:81, tweede lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek, voorzover hier van belang, teniet gaan door verloop van de tijd waarvoor het beperkte recht is gevestigd. Ingevolge artikel 5:98, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek blijft de erfpacht doorlopen wanneer de tijd waarvoor de erfpacht is gevestigd is verstreken, tenzij de eigenaar uiterlijk zes maanden na dat tijdstip doet blijken dat hij haar als geëindigd beschouwt.
Uit het vaststellingsbesluit van 25 september 2003 en het verhandelde ter zitting blijkt dat de gemeente niet voornemens is het erfpachtcontract na 11 maart 2013 te verlengen. De Afdeling acht dit voldoende basis voor het wijzigen van de betreffende bestemming. Dat hiermee het recht van erfpacht in privaatrechtelijke zin thans nog niet is beëindigd, doet hieraan niet af. Gelet hierop overweegt de Afdeling dat verweerder bij zijn bestreden besluit er in redelijkheid vanuit mocht gaan dat de gemeente het voornemen heeft het recht van erfpacht niet te verlengen.
De Afdeling overweegt dat het, gezien het vorenstaande, voldoende aannemelijk is dat de horeca-activiteiten op het betreffende perceel binnen de planperiode zullen worden beëindigd. In dit verband is de Afdeling van oordeel dat verweerder in redelijkheid in het bestaan van het recht van erfpacht geen belemmering heeft hoeven zien voor het niet als zodanig bestemmen van de brasserie van appellante.
2.4.5.    Inzake de gebruiksmogelijkheden overweegt de Afdeling dat op grond van artikel 21, eerste lid, onder 1, sub a en b, van de planvoorschriften het bouwwerk gedeeltelijk mag worden vernieuwd of veranderd en éénmalig mag worden uitgebreid met een maximum van 20% van de oppervlakte of inhoud van het bouwwerk. Voorts mag het gebruik ingevolge artikel 21, tweede lid, onder 1, van de planvoorschriften worden voortgezet mits de strijdigheid met het plan niet wordt vergroot.
De Afdeling is van oordeel dat een bepaalde beperking van de gebruiksmogelijkheden inherent is aan het karakter van overgangsrecht, maar dat er voor appellante voldoende mogelijkheden zijn om de brasserie, in afwachting van de verwezenlijking van de voorziene bestemming, op aanvaardbare wijze te kunnen exploiteren.
2.4.6.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Kooijman
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2005
177-461.