200409186/2.
Datum uitspraak: 28 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 20 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Middelharnis het wijzigingsplan "Zesde wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 5 oktober 2004, kenmerk DRM/ARB/04/7295A, beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief van 22 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 22 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2004, heeft [verzoeker] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 januari 2005, waar [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door E. Sprietsma en M.L. van de Pol, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J. van Rantwijk, ambtenaar van de gemeente, en [partijen], vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan en verzoekt om schorsing van het bestreden besluit. Daartoe voert hij aan dat de voorziene woningen zijn bedrijfsvoering ernstig zullen belemmeren. Voorts is hij van mening dat in en bij deze woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd kan worden in verband met geluidhinder.
2.3. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft het goedgekeurd. Hij stelt zich op het standpunt dat aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan "Buitengebied" is voldaan en dat met geluidwerende voorzieningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in en bij deze woningen kan worden gewaarborgd.
2.4. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Voorzitter uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5. Ingevolge artikel V.2, aanhef en onder f, van het bestemmingsplan "Buitengebied", voorzover hier van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van de bestemmingen van de gronden, voorzover gelegen binnen het gebied op de kaart aangegeven met de aanduiding "grens wijzigingsbevoegdheid I" in een bestemming voor woondoeleinden met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, erven en tuinen.
2.5.1. Het plan voorziet in de bouw van drie woningen aan de Zuiddijk in Nieuwe Tonge. Op het naastgelegen perceel is het akkerbouwbedrijf van [verzoeker] gevestigd. Dit bedrijf beschikt over loodsen voor de opslag van onder meer uien en suikerbieten. In verband met de opslag van deze producten zijn de loodsen uitgerust met ventilatoren. Tussen de gevels van de voorziene woningen en de dichtstbijzijnde loods bevindt zich een afstand van ongeveer 50 meter. Voorts is er een bouwvergunning verleend voor een loods op ongeveer 25 meter afstand van de gevels van de voorziene woningen.
2.5.2. In het kader van de voorbereiding van het plan is in opdracht van de projectontwikkelaar door het bureau "Technical Management, raadgevende ingenieurs" onderzoek verricht naar de akoestische situatie in en bij de voorziene woningen. Dit bureau heeft hierover rapporten uitgebracht op 28 april 2003, 8 juli 2004 en 14 juli 2004. Uit deze rapporten volgt dat de voorziene woningen alleen gebouwd kunnen worden indien geluidwerende voorzieningen worden getroffen, zoals de bouw van de woningen met zogenoemde dove gevels en de aanleg van geluidschermen.
2.6. De bovengenoemde rapporten, die door [verzoeker] worden bestreden, en het verhandelde ter zitting hebben bij de Voorzitter onduidelijkheid laten bestaan over de vraag of het akkerbouwbedrijf niet ernstig in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd door de gekozen invulling van de woningbouwlocatie en of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in en bij de voorziene woningen kan worden gewaarborgd. De Voorzitter acht hiernaar, en naar hetgeen [verzoeker] overigens heeft gesteld, nader onderzoek door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak aangewezen. In verband hiermee acht de Voorzitter, gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plan, termen aanwezig het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
2.7. Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek van [verzoeker] in te willigen.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 5 oktober 2004, DRM/ARB/04/7295A;
II. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2005