ECLI:NL:RVS:2005:AS4705

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405334/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving tegen illegaal gebruik evenementenhal te Brummen

In deze zaak heeft de Raad van State op 2 februari 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over een handhavingsverzoek van de Stichting Natuur- en Milieuplatform Brummen tegen het college van burgemeester en wethouders van Brummen. Het college had op 11 juli 2001 een verzoek van de stichting om handhavend op te treden tegen het illegale gebruik van de evenementenhal bij Partycentrum De Vinkenweide aan de Eerbeekseweg te Brummen afgewezen. De stichting had bezwaar gemaakt, maar dit werd door het college ongegrond verklaard. De rechtbank Zutphen oordeelde op 5 juni 2003 dat het college opnieuw moest besluiten op het bezwaar van de stichting, wat leidde tot een nieuwe afwijzing op 2 oktober 2003. De rechtbank bevestigde op 18 mei 2004 dat het college opnieuw moest besluiten, waarna het college hoger beroep instelde.

De Raad van State overwoog dat het college handhavend kon optreden, omdat er sprake was van strijd met de bestemmingsplannen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen concreet uitzicht op legalisatie was, ondanks het voorontwerp van het bestemmingsplan "De Vinkenweide". Dit plan voorzag niet in de legalisatie van het gebruik van de evenementenhal voor festiviteiten die niet recreatief van aard waren. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Het college werd veroordeeld in de proceskosten van de stichting, die op € 722,17 werden vastgesteld, inclusief kosten voor rechtsbijstand.

Uitspraak

200405334/1.
Datum uitspraak: 2 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Brummen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 18 mei 2004 in het geding tussen:
de Stichting Natuur- en Milieuplatform Brummen, gevestigd te Eerbeek
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2001 heeft appellant (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van de Stichting Natuur- en Milieuplatform Brummen (hierna: de stichting) om handhavend optreden tegen het illegale gebruik van de evenementenhal bij Partycenrtrum De Vinkenweide aan de Eerbeekseweg te Brummen.
Bij besluit van 5 februari 2002 heeft het college het daartegen door de stichting gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juni 2003 heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door de stichting ingestelde beroep gegrond verklaard en het college opgedragen met inachtneming van de uitspraak opnieuw te besluiten op het bezwaar van de stichting.
Bij besluit van 2 oktober 2003 heeft het college het bezwaar van de stichting wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 mei 2004, verzonden op 19 mei 2004, heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het college opgedragen met inachtneming van de uitspraak opnieuw te besluiten op het bezwaar van de stichting. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 25 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 juli 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 augustus 2004 heeft de stichting van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2005, waar het college, vertegenwoordigd door ing. G. Broekhuis, gemachtigde, is verschenen. Voorts is verschenen de Stichting Natuur- en Milieuplatform Brummen, vertegenwoordigd door mr. J.J.A. Ceelen, gemachtigde en [bestuurslid].
2.    Overwegingen
2.1.    Voor het onderhavige gebouw is op 19 maart 1991 een bouwvergunning verleend waarin het, overeenkomstig de daaraan ten grondslag liggende aanvraag, is aangeduid als recreatiegebouw.
2.2.    Het perceel heeft ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1990 nr. 1" de bestemming Kampeercentrum/ Evenementenhal".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, is de op de plankaart voor "Kampeercentrum/Evenementenhal" aangewezen grond – nader onderscheiden in de bestemmingsvlakken I, II en III, bestemd:
a. (…)
b. (…)
c. in bestemmingsvlak III voor:
1e. (…);
2e. verhardingen en erven;
3e. andere bouwwerken en ander werken.
De evenementenhal is gesitueerd op een perceelsgedeelte dat blijkens de plankaart is gelegen in bestemmingsvlak III.
Ingevolge artikel 4, vierde lid, van de planvoorschriften, voorzover van belang, mogen in het met een III aangegeven bestemmingsvlak uitsluitend gebouwen ten dienste van de in het eerste lid, sub c van dit artikel bepaalde doelstellingen worden gebouwd.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden opstallen – of delen daarvan – en gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
2.3.    Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met 6, eerste lid, van de planvoorschriften, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.    Het college betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat concreet uitzicht op legalisatie aanwezig is gelet op het voorontwerp van het bestemmingsplan "De Vinkenweide". Dat plan kan niet leiden tot de legalisatie van het gebruik van de evenementenhal voor festiviteiten die geen verband houden met de recreatieve bestemming reeds omdat daarin, naast een toegelaten recreatief gebruik, slechts is voorzien in een gebruik van grond en opstallen voor congressen en seminars. De rechtbank heeft bovendien terecht onvoldoende zeker geacht dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: gedeputeerde staten) de voor legalisatie vereiste medewerking zal verlenen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied 1990 nr. 1" heeft het goedkeuring onthouden aan artikel 4, eerste lid, sub c, onder 1, van de voorschriften van dat plan waarin was voorzien in een sport- en evenementenhal. Het heeft daarbij overwogen dat blijkens de toelichting op dat plan een nieuwe ontwikkeling wordt beoogd voor de inmiddels nagenoeg gerealiseerde hal, te weten het gebruik voor derden voor shows, tentoonstellingen en andere activiteiten en dat dit, evenals elke verdere nieuwe ontwikkeling in dit gebied niet aanvaardbaar wordt geacht. Er bestaan onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat gedeputeerde staten thans een andere mening zijn toegedaan gelet op de brief van de provincie van 3 februari 2003 waarin aan het college op ambtelijk niveau te kennen is gegeven dat van een andere functie van de op het perceel aanwezige gebouwen dan een toeristisch/recreatieve geen sprake kan zijn. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat, zoals het stelt, de provincie daarbij niet het oog heeft gehad op het gebruik van de evenementenhal voor horecadoeleinden.
Het eerst bij het hoger beroepschrift toegezonden gewijzigde voorontwerp van het bestemmingsplan "De Vinkenweide" leidt niet tot een ander oordeel.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Brummen in de door Stichting Natuur- en Milieuplatform Brummen in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 722,17, waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Brummen te worden betaald aan Stichting Natuur- en Milieuplatform Brummen.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos    w.g. Willems
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2005
17-412.