ECLI:NL:RVS:2005:AS4704

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404244/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om nadeelcompensatie door de gemeente Leeuwarden na reconstructie van het Vliet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om nadeelcompensatie door de raad van de gemeente Leeuwarden. Het verzoek was gebaseerd op de 'Nadeelcompensatieverordening gemeente Leeuwarden 1999' (Ncv) en had betrekking op omzetschade die de appellant zou hebben geleden door de uitvoering van de reconstructie van het Noord- en Zuidvliet. De raad had het verzoek op 11 februari 2002 afgewezen, en dit besluit werd later door de rechtbank Leeuwarden bevestigd in een uitspraak van 22 april 2004.

De appellant had zijn slagerij geopend op 1 september 1999, maar deze gesloten in 2000. Hij stelde dat de reconstructie van het Vliet, die al was gepland voordat hij de slagerij overnam, hem schade had berokkend. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet had geïnformeerd naar planologische ontwikkelingen en dat hij de gevolgen van zijn keuze om de slagerij te openen zonder deze informatie voor zijn rekening moest nemen. De Raad van State bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de raad het nadeel terecht niet compenseerde, aangezien de appellant het risico van het nadeel had aanvaard.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 2 februari 2005.

Uitspraak

200404244/1.
Datum uitspraak: 2 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 22 april 2004 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Leeuwarden.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2002 heeft de raad van de gemeente Leeuwarden (hierna: de raad) een verzoek van appellant om toekenning van nadeelcompensatie op grond van de "Nadeelcompensatieverordening gemeente Leeuwarden 1999" (hierna: Ncv) afgewezen.
Bij besluit van 14 april 2003 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 april 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 mei 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 augustus 2004 heeft de raad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door A.F. van der Heide-van Daalen, werkzaam bij de gemeente Leeuwarden, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Ncv zal, indien een verzoeker nadeel lijdt dat direct het gevolg is van de uitvoering van een project en dat, alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, de raad – met inachtneming van het bepaalde in deze verordening – besluiten dit nadeel naar billijkheid te compenseren, voor zover de compensatie van dit nadeel niet of niet voldoende op andere wijze is gewaarborgd.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder c, van de Ncv wordt in verband met de vraag of het nadeel redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de verzoeker behoort te blijven, onderzocht of de verzoeker het risico van het nadeel passief, dan wel actief heeft aanvaard.
2.2.    Appellant heeft op 1 september 1999 een slagerij geopend in het pand [locatie] te [plaats]. Een jaar later heeft hij de slagerij gesloten. Appellant heeft vervolgens bij de raad een verzoek om nadeelcompensatie op grond van de Ncv ingediend daartoe stellend dat hij omzetschade heeft geleden door de uitvoering van de reconstructie van het Noord- en Zuidvliet (hierna: het Vliet). De raad heeft dit verzoek afgewezen en die beslissing, ook na bezwaar van appellant, gehandhaafd.
2.3.    Vast staat dat appellant voorafgaand aan de overname van de slagerij niet bij de gemeente Leeuwarden heeft geïnformeerd naar eventuele planologische ontwikkelingen betreffende de locatie waar de slagerij van appellant was gevestigd. Van gemeentewege was daarentegen voldoende bekendheid gegeven aan de plannen voor reconstructie van het Vliet. Het besluit tot reconstructie was reeds genomen voordat appellant de slagerij overnam. De rechtbank heeft mitsdien op goede gronden geoordeeld dat het voor appellant voorzienbaar was dat die voor zijn bedrijfsvoering ingrijpende reconstructie uitgevoerd zou worden, en dat de gevolgen van de omstandigheid dat hij daarnaar niet heeft geïnformeerd derhalve voor zijn rekening en risico dienen te blijven. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de raad het daardoor geleden nadeel te zijnen laste kon laten. De omstandigheid dat de afronding van de reconstructiewerkzaamheden langer heeft geduurd dan gepland, is niet relevant, omdat de slagerij toen die vertraging optrad reeds was gesloten. Hetgeen appellant overigens in hoger beroep heeft aangevoerd kan aan het vorenstaande niet afdoen.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2005
71-55.