200404873/1.
Datum uitspraak: 2 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 14 april 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn.
Bij besluit van 12 februari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn (hierna: het college) geweigerd aan appellant vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) te verlenen voor de bouw van een woning op een perceel aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 27 januari 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2004, verzonden op 3 mei 2004, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 juni 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 juli 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2005, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door H.G.J.C. Brink, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Niet in geschil is dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Ees” zich verzet tegen de bouw van een woning op het perceel.
In verband hiermee heeft appellant het college verzocht om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO.
2.2. Ingevolge artikel 19, vierde lid, van de WRO wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor
a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of
b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de WRO worden een structuurplan en een bestemmingsplan (..) tenminste eenmaal in de tien jaar herzien.
Ingevolge het tweede lid van dit wetsartikel kan het college van gedeputeerde staten op verzoek van de gemeenteraad voor ten hoogste 10 jaren vrijstelling verlenen van deze verplichting.
2.3. Vaststaat dat het bestemmingsplan “Ees” niet binnen tien jaar is herzien. Voorts heeft het college van gedeputeerde staten geen vrijstelling verleend van de verplichting tot herziening van het bestemmingsplan. Verder is geen sprake van de terinzagelegging van een ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan of van een door de raad genomen voorbereidingsbesluit.
2.4. De rechtbank is dan ook tot het juiste oordeel gekomen dat niet aan de wettelijke vereisten voor verlening van de gevraagde vrijstelling is voldaan, zodat deze moest worden geweigerd.
2.5. Appellant heeft betoogd dat hij in zijn bezwaarschrift duidelijk heeft gesteld dat hij met zijn verzoek heeft beoogd dat de planologische belemmeringen worden opgeheven voor de bouw van een woning. Vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO leek hem een mogelijkheid, maar indien een partiële herziening het college een betere methode leek, had het college zijn verzoek dienen door te zenden naar de gemeenteraad.
2.5.1. Dat betoog faalt. De brief van 4 november 2001, waarin het verzoek om vrijstelling is gedaan, bevat niet tevens een verzoek om herziening van het bestemmingsplan en evenmin een verzoek om daartoe een voorbereidingsbesluit te nemen. Er is geen grond voor het oordeel dat het college dat wel daarin had moeten lezen. Voorzover appellant van mening is dat niettemin medewerking aan zijn bouwplan had moeten worden verleend, wijst de Afdeling erop dat het college niet bevoegd is het daarvoor vereiste voorbereidingsbesluit te nemen en dat op het college niet de plicht rust de gemeenteraad te verzoeken een zodanig besluit te nemen. Appellant kan zich rechtstreeks tot de gemeenteraad wenden.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Nolles
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2005