ECLI:NL:RVS:2005:AS4691

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401980/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • J.R. Schaafsma
  • M. Oosting
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van zorgplicht voor afvalwaterinzameling in Franekeradeel

In deze zaak gaat het om de ontheffing van de zorgplicht voor de inzameling van afvalwater door het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel. Bij besluit van 2 februari 2004 verleende de gedeputeerde staten van Fryslân ontheffing voor een periode van vijf jaar voor 121 percelen in het buitengebied van de gemeente Franekeradeel. Dit besluit werd op 4 februari 2004 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben twee appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. Appellant sub 1 heeft zijn beroep aangevuld op 8 april 2004, terwijl appellant sub 2 zijn beroep heeft aangevuld op 2 april 2004. Op 19 april 2004 trok verweerder het oorspronkelijke besluit in, waarna op 7 juni 2004 een nieuw besluit werd genomen, wederom met ontheffing van de zorgplicht voor dezelfde percelen.

Tijdens de zitting op 4 januari 2005 hebben de appellanten hun standpunten toegelicht. Appellanten sub 1 betogen dat onvoldoende rekening is gehouden met een alternatief voor de aanleg van riolering en dat de aansluitkosten onterecht inclusief BTW zijn berekend. Appellant sub 2 stelt dat hem eerder was toegezegd dat zijn perceel op de riolering zou worden aangesloten en dat andere percelen in het buitengebied wel zijn aangesloten, terwijl zijn perceel dat niet is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat de ontheffing van de zorgplicht rechtmatig is verleend, omdat de kosten voor aansluiting op de riolering in niet-kwetsbare gebieden hoger zijn dan het normbedrag. De Afdeling concludeert dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de ontheffing te verlenen en dat de beroepen van beide appellanten ongegrond zijn.

De beslissing van de Raad van State houdt in dat het beroep van appellant sub 2 niet-ontvankelijk is voor zover het gericht is tegen het besluit van 2 februari 2004, en dat de beroepen van appellanten sub 1 en appellant sub 2 voor het overige ongegrond zijn. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 2 februari 2005.

Uitspraak

200401980/1.
Datum uitspraak: 2 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2004, kenmerk 548907, heeft verweerder aan het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel op zijn verzoek voor een periode van vijf jaar ontheffing verleend van de zorgplicht, bedoeld in artikel 10.33 van de Wet milieubeheer, voor 121 percelen in het buitengebied van de gemeente Franekeradeel. Het besluit is op 4 februari 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 12 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2004, en appellant sub 2 bij brief van 8 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2004, beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 8 april 2004. Appellant sub 2 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 2 april 2004.
Op 19 april 2004 heeft verweerder zijn besluit van 2 februari 2004 ingetrokken.
Bij besluit van 7 juni 2004, kenmerk 561006, heeft verweerder opnieuw aan het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel op zijn verzoek voor een periode van vijf jaar ontheffing verleend van de zorgplicht, bedoeld in artikel 10.33 van de Wet milieubeheer, voor 121 percelen in het buitengebied van de gemeente Franekeradeel. Het besluit is op 9 juni 2004 ter inzage gelegd.
Bij brief van 14 oktober 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 januari 2005, waar appellanten sub 1 in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J. Luinstra en A. Iordanescu-Ypma, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ter zitting hebben appellanten sub 1 hun beroep ingetrokken voorzover het is gericht tegen het besluit van 2 februari 2004.
2.2.    De beslissing van verweerder van 7 juni 2004 moet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zodat de beroepen van appellanten sub 1 en sub 2 ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht mede moeten worden geacht te zijn gericht tegen dit nieuwe besluit.
2.3.    Gebleken is dat verweerder bij besluit van 19 april 2004 zijn besluit van 2 februari 2004 heeft ingetrokken. De reden van deze intrekking is gelegen in de omstandigheid dat het besluit van 2 februari 2004 krachtens mandaat was genomen, terwijl daartoe geen bevoegdheid bestond. Dit intrekkingsbesluit is thans in rechte onaantastbaar. Aan het besluit van 2 februari 2004 komt derhalve geen betekenis meer toe. Voor het oordeel dat appellant sub 2 niettemin in zoverre nog belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, bestaat geen grond. Het beroep van appellant sub 2 is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.4.    Appellanten sub 1 en appellant sub 2, voorzover ontvankelijk, stellen zich op het standpunt dat verweerder het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel ten onrechte heeft ontheven van de plicht om hun percelen aan te sluiten op de riolering.
Appellanten sub 1 betogen dat ten onrechte onvoldoende rekening is gehouden met een door hen aangedragen alternatief voor de aanleg van riolering naar hun percelen. Verder stellen zij dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van aansluitkosten inclusief BTW, nu de kosten van de BTW aan de gemeente worden gecompenseerd.
Appellant sub 2 stelt dat door de gemeente Franekeradeel eerder zou zijn toegezegd dat zijn perceel op de riolering zou worden aangesloten. Verder worden volgens hem enkele andere percelen in het buitengebied, waarvan de kosten voor het aansluiten op de riolering eveneens boven het omslagbedrag/normbedrag zijn gelegen, in tegenstelling tot zijn perceel wel op de riolering aangesloten. Appellant sub 2 stelt bovendien schade te lijden doordat de kosten die hij jaarlijks moet maken om te kunnen voldoen aan het Lozingenbesluit Wet verontreiniging oppervlaktewateren hoger zijn dan de eigen bijdrage in de kosten van aansluiting op de riolering.
2.4.1.    Ingevolge artikel 10.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer draagt elke gemeente zorg voor de doelmatige inzameling en het doelmatig transport van afvalwater dat vrijkomt bij de binnen haar grondgebied gelegen percelen.
Ingevolge artikel 10.33, tweede lid, aanhef en onder a, van die wet kunnen gedeputeerde staten, op verzoek van burgemeester en wethouders, in het belang van een doelmatig beheer van afvalwater ontheffing verlenen van de verplichting opgenomen in het eerste lid, voor een in die ontheffing genoemde periode voor een gedeelte van het grondgebied van de gemeente dat gelegen is buiten de bebouwde kom.
2.4.2.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat de omstandigheden van geen van beide gevallen aanknopingspunten bieden om af te wijken van het in de notitie 'Aanpak Rioleringsproblematiek in Fryslân' van het Bestuurlijk Overleg Rioleringen Fryslân (hierna: het BOR-F) opgenomen uitgangspunt.
2.4.3.    De gemeente Franekeradeel heeft ontheffing van de zorgplicht aangevraagd door middel van twee ontheffingsverzoeken, van 17 juli 2003 en 3 oktober 2003. Uit het overzicht bij het verzoek van 17 juli 2003 blijkt dat de kosten van het aansluiten op de riolering voor de percelen van appellanten sub 1 € 9.401,00 (inclusief BTW) per perceel bedragen. Voor het perceel van appellant sub 2 geldt dat de kosten van het aansluiten € 8.635,54 (inclusief BTW) bedragen.
2.4.4.    Ten aanzien van de vraag of verweerder van aansluitkosten inclusief BTW kon uitgaan, overweegt de Afdeling als volgt.
Verweerder heeft de ontheffing gebaseerd op de notitie 'Aanpak Rioleringsproblematiek in Fryslân' van het BOR-F. Op grond van die notitie is het provinciaal uitgangspunt – kort weergegeven – dat indien de aansluitkosten op de riolering in niet-kwetsbaar gebied hoger zijn dan € 7.668 (prijspeil 2002) de aansluiting niet doelmatig is. Uit deze notitie blijkt niet of dit normbedrag een bedrag inclusief dan wel exclusief BTW betreft. Voor percelen in het buitengebied van andere gemeenten waarvoor reeds ontheffing is verleend, heeft verweerder het normbedrag inclusief BTW gehanteerd. Gelet hierop en omdat verweerder hoe dan ook beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van het normbedrag, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van aansluitkosten inclusief BTW. Het beroep van appellanten sub 1 slaagt in zoverre niet.
2.4.5.    Ten aanzien van het door appellanten sub 1 genoemde alternatief overweegt de Afdeling als volgt.
Verweerder kan volgens de notitie van het BOR-F ontheffing verlenen van de zorgplicht indien aansluiting op de riolering niet doelmatig is. Niet is gebleken dat verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit over informatie beschikte waaruit bleek dat een redelijk alternatief om de percelen van appellanten sub 1 op de riolering aan te sluiten voorhanden was. De Afdeling is daarom van oordeel dat verweerder in redelijkheid ontheffing van de zorgplicht heeft kunnen verlenen. Deze beroepsgrond van appellanten sub 1 treft geen doel.
2.4.6.    Ten aanzien van het beroep van appellant sub 2 op het gelijkheidsbeginsel dat enkele andere percelen, gelegen in de kern Zweins in het buitengebied, anders dan zijn perceel, wel op de riolering zouden worden aangesloten, overweegt de Afdeling als volgt.
Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat de percelen in de kern Zweins niet worden aangesloten op de riolering, aangezien het Wetterskip Fryslân heeft afgezien van het bouwen van een ontvangstgemaal in Zweins. Reeds hierom kan naar het oordeel van de Afdeling het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen. Ook overigens is niet gebleken dat is gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Voorzover appellant sub 2 zich beroept op opgewekt vertrouwen stelt de Afdeling vast dat verweerder, die ontheffing van de zorgplicht heeft verleend, geen vertrouwen heeft gewekt dat het perceel van appellant sub 2 op de riolering zou worden aangesloten. Zijn beroep treft in zoverre geen doel.
2.4.7.    Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ontheffing kon worden verleend van de zorgplicht ten aanzien van de percelen van appellanten sub 1 en sub 2.
2.5.    De beroepen van appellanten sub 1 en appellant sub 2 zijn ongegrond.
2.6.    Nu het beroep van appellant sub 2 ongegrond is, dient, gelet op artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, ook zijn verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van beide appellanten geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van appellant sub 2 niet-ontvankelijk voorzover het is gericht tegen het besluit van 2 februari 2004;
II.    verklaart het beroep van appellanten sub 1 geheel en het beroep van appellant sub 2 voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. M. Oosting, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Heijstek-van Leussen, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt    w.g. Heijstek-van Leussen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2005
353.