ECLI:NL:RVS:2005:AS3916
Raad van State
- Hoger beroep
- T.M.A. Claessens
- L. Groenendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om toevoeging rechtsbijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2004. De appellant had op 20 maart 2001 een verzoek ingediend bij het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand Amsterdam voor een toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand. Dit verzoek werd echter afgewezen. De raad voor rechtsbijstand Amsterdam verklaarde het daartegen ingestelde beroep op 15 juli 2002 ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 31 maart 2004.
De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in brieven van 12 mei en 11 juni 2004. Tijdens de zitting op 3 december 2004 werd de zaak behandeld, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door Ph.M. Verdult en de raad door M.M.C. Laan. De appellant voerde aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de onmacht van zijn gemachtigde, die ten tijde van de informatievergaring in het ziekenhuis was opgenomen. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheid voor rekening van de appellant kwam.
De Raad van State overwoog dat de raad voor rechtsbijstand de appellant voldoende gelegenheid had gegeven om zijn standpunt kenbaar te maken en dat er geen onzorgvuldig onderzoek naar de draagkracht van de appellant had plaatsgevonden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.