ECLI:NL:RVS:2005:AS3894

Raad van State

Datum uitspraak
19 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409882/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • W.M.P. van Gemert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake geluidsoverlast door horeca-inrichting

In deze zaak hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Schinnen, dat op 2 november 2004 weigerde om handhavende maatregelen te treffen tegen een horeca-inrichting. Verzoekers, die in de nabijheid van de inrichting wonen, stellen geluidsoverlast te ondervinden. Op 6 december 2004 hebben zij de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De zaak is behandeld op 13 januari 2005, waar verzoekers en vertegenwoordigers van de gemeente aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de vergunninghouder.

De Voorzitter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de gemeente afziet van handhavende maatregelen omdat er volgens hen geen onaanvaardbare geluidhinder optreedt. De inrichting voldoet aan de geluidvoorschriften, behalve op dagen waarop ontheffing is verleend. Verzoekers hebben slechts sporadisch melding gemaakt van geluidsoverlast, wat volgens de Voorzitter niet voldoende is om aan te nemen dat de overlast zodanig is dat de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de situatie onhoudbaar was. Ook is er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 19 januari 2005.

Uitspraak

200409882/1.
Datum uitspraak: 19 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Schinnen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2004 heeft verweerder geweigerd om met bestuurlijke handhavingsmiddelen op te treden tegen [vergunninghouder] aan de [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 6 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 januari 2005, waar verzoekers in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door A.S.J.M. Jeurissen en W.J.M. van Buggenum, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is T.L.M. Vrancken-Habets namens [vergunninghouder] daar als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Aan het geding ligt ten grondslag het verzoek van verzoekers van 7 september 2004 om toepassing van bestuursdwang ten aanzien van bovengenoemde horeca-inrichting. De inrichting is gesitueerd in een gedeelte van [kasteel]. Verzoekers bewonen een ander gedeelte van het kasteelcomplex. Zij stellen geluidoverlast te ondervinden als gevolg van het in werking zijn van de inrichting.
2.2.    Blijkens het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting ziet verweerder af van handhavende maatregelen. Anders dan verzoekers is verweerder van mening dat geen onaanvaardbare geluidhinder optreedt.  Buiten de dagen dat ten aanzien van de inrichting ontheffing is verleend van de geluidvoorschriften wordt volgens verweerder voldaan aan de geluidvoorschriften zoals neergelegd in voorschrift 1.1.1 van de bijlage, onder B, bij het op de inrichting van toepassing zijnde Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. Daartoe verwijst verweerder naar een overzicht van enkele (geluid)controles die hebben plaatsgevonden in de periode tussen 11 september 2004 en 11 december 2004.
2.3.    Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting acht de Voorzitter niet aannemelijk dat ten aanzien van de onderhavige inrichting door verweerder niet wordt gehandeld in overeenstemming met de zogenoemde twaalfdagenregeling. Op grond van deze regeling kan voor ten hoogste twaalf maal per jaar ontheffing worden verleend van de geldende geluidvoorschriften. De Voorzitter is aannemelijk geworden dat tussen partijen de mondelinge afspraak is gemaakt dat geluidoverlast door verzoekers steeds zal worden gemeld aan verweerder, teneinde ter plaatse een geluidcontrole te kunnen uitvoeren. Slechts twee maal sinds 17 november 2003 hebben verzoekers dit gedaan.
Gelet op het vorenstaande en gezien de overgelegde controle-overzichten acht de Voorzitter niet aannemelijk dat ten aanzien van de inrichting sprake is van zodanige overlast dat de uitkomst van de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht. Daarbij is nog in overweging genomen dat ter zitting namens de exploitant van de inrichting is verzekerd dat ook de komende periode er alles aan zal worden gedaan om geluidoverlast te blijven voorkomen.
2.4.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in te willigen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Van Gemert
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2005
243.