ECLI:NL:RVS:2005:AS3883

Raad van State

Datum uitspraak
26 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403429/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving verzoek Turkey Farm Ospel B.V. door college van burgemeester en wethouders van Nederweert

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Turkey Farm Ospel B.V. tegen de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Nederweert om handhavend op te treden tegen de bewoning van een woning door appellanten sub 1. Het college had op 28 februari 2001 een verzoek van Turkey Farm om handhaving afgewezen. Turkey Farm maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Roermond oordeelde op 17 maart 2004 dat het college opnieuw moest beslissen op het bezwaar van Turkey Farm, omdat het eerdere besluit niet in overeenstemming was met de wetgeving omtrent ruimtelijke ordening. Turkey Farm en appellanten sub 1 gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Raad van State oordeelde dat de bewoning door appellanten sub 1 in strijd was met het bestemmingsplan en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen concreet uitzicht op legalisatie bestond ten tijde van de beslissing van het college. De Raad van State oordeelde dat de hoger beroepen ongegrond waren en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van Turkey Farm en werd de beslissing op het beroep tegen een ander besluit van het college naar de rechtbank verwezen.

Uitspraak

200403429/1.
Datum uitspraak: 26 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1.    [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    het college van burgemeester en wethouders van Nederweert,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 17 maart 2004 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Turkey Farm Ospel B.V.", gevestigd te Ospel
en
appellant sub 2.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2001 heeft appellant sub 2 (hierna: het college) een verzoek van Turkey Farm Ospel B.V. (hierna: Turkey Farm) om handhavend op te treden tegen de bewoning door appellanten sub 1 van de woning op het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 7 oktober 2003 heeft het college, voorzover thans van belang, het daartegen door Turkey Farm gemaakte bezwaar (ten derde male) ongegrond verklaard. Voorts heeft het besloten in ieder geval niet handhavend te zullen optreden zolang er geen onherroepelijk besluit is op het verzoek van [appellanten sub 1] om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
Bij uitspraak van 17 maart 2004, verzonden op 19 maart 2004, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, het daartegen door Turkey Farm ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 oktober 2003 vernietigd en bepaald dat het college opnieuw beslist op het bezwaar van Turkey Farm met inachtneming van het in de uitspraak overwogene. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten sub 1] bij brief van 21 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2004, en het college bij brief van 20 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij besluit van 10 juni 2004 heeft het college het door Turkey Farm gemaakte bezwaar tegen het besluit van 28 februari 2001 opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft Turkey Farm bij brief van 18 juli 2004 beroep ingesteld bij de rechtbank. Deze brief is aangehecht. De rechtbank heeft het beroepschrift en de overige stukken die daarop betrekking hebben doorgezonden naar de Afdeling.
Bij brieven van 10 juni 2004 en 9 september 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brieven van 16 juni 2004 en 18 juli 2004 heeft Turkey Farm een reactie ingediend.
Bij brieven van 24 juni 2004 en 28 september 2004 hebben [appellanten sub 1] een reactie ingediend.
Bij brief van 26 oktober 2004 zijn nadere stukken van het college ontvangen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Bij brief van 2 december 2004 zijn nadere stukken ontvangen van Turkey Farm. Ook deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2004, waar [appellanten sub 1] in persoon, bijgestaan door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Eindhoven, het college, vertegenwoordigd door A.J.P. Philips, ambtenaar der gemeente, en Turkey Farm, vertegenwoordigd door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne, en M.T.J. Coumans, zijn verschenen.
Bij brief van 17 december 2003 zijn met toestemming van de Afdeling nadere stukken van het college ontvangen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. Door partijen is toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.    Overwegingen
2.1.    Niet in geschil is dat de bewoning door [appellanten sub 1] van de woning [locatie] te [plaats] in strijd is met het bestemmingsplan, zodat het college daartegen handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2.    De rechtbank is, anders dan [appellanten sub 1] en het college betogen, terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar van 7 oktober 2003 geen concreet uitzicht bestond op legalisatie. De omstandigheid dat de raad van de gemeente Nederweert vóór het nemen van de beslissing op bezwaar had besloten om ter legalisering van het strijdige gebruik een vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO te gaan volgen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Nog daargelaten dat het raadsbesluit pas na het nemen van het besluit van 7 oktober 2003 bekend is gemaakt, worden in de stukken geen aanwijzingen gevonden voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten van Limburg ten tijde van het nemen van het besluit van 7 oktober 2003 een wijziging van het provinciale beleid voorstond waardoor medewerking aan het verlenen van vrijstelling mogelijk zou worden. Voorts is de voor vrijstelling benodigde verklaring van geen bezwaar eerst op 25 februari 2004 door het college aangevraagd. De omstandigheid dat al vóór de totstandkoming van het besluit van 7 oktober 2003 ambtelijk vooroverleg tussen de gemeente Nederweert en de provincie Limburg over een mogelijke wijziging van het provinciale beleid had plaatsgevonden, is, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, onvoldoende om te concluderen dat ten tijde van het besluit van 7 oktober 2003 concreet uitzicht op legalisatie bestond. De door gedeputeerde Driessen van de provincie Limburg op 6 november 2003 gehouden toespraak, waaraan door [appellanten sub 1] en het college ter zitting van de Afdeling is gerefereerd, en het door hen genoemde krantenartikel van 2 april 2004 kunnen evenmin tot het oordeel leiden dat daarvan sprake was, nu de toespraak en het artikel dateren van na het nemen van het besluit van 7 oktober 2003.
In de enkele stelling van het college dat eerst de vrijstellingsprocedure zou moeten worden afgerond, omdat Turkey Farm als gevolg van de inwerkingtreding van de (nieuwe) Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden vanwege de woning niet meer extra wordt beperkt in zijn uitbreidingsmogelijkheden, wordt, anders dan het college betoogt, geen grond gevonden voor het oordeel dat ten tijde van het besluit van 7 oktober 2003 sprake was van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college mocht weigeren handhavend op te treden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat op dat moment nog geen reconstructieplan was bekendgemaakt, als bedoeld in artikel 2 van die wet.
Voorts wordt in hetgeen door het college is betoogd geen grond gevonden voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoorde te worden afgezien.
2.3.    De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Bij besluit van 10 juni 2004 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw op de bezwaren van Turkey Farm beslist en de weigering handhavend op te treden gehandhaafd. Dit besluit moet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb, zodat – nu niet geheel aan het beroep van Turkey Farm is tegemoet gekomen – dit besluit ingevolge artikel 6:19, eerste lid, in verbinding met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb in beginsel in de beoordeling van het hoger beroep wordt betrokken. De Afdeling stelt echter vast dat dit besluit bij Turkey Farm bezwaren heeft opgeroepen die samenvallen met de bezwaren gericht tegen de eveneens op 10 juni 2004 aan [appellanten sub 1] verleende vrijstelling met toepassing van artikel 19 van de WRO. Dit besluit is bij besluit van 2 november 2004 gehandhaafd. Op het hiertegen bij de rechtbank ingestelde beroep is door haar nog geen uitspraak gedaan.
Gelet op de zeer nauwe inhoudelijke samenhang tussen beide op 10 juni 2004 genomen besluiten en nu het vrijstellingsbesluit niet een besluit is als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb en derhalve niet met toepassing van artikel 6:19 van de Awb in het geding in hoger beroep kan worden betrokken, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 6:19, tweede lid, van de Awb de behandeling van en de beslissing op het beroep tegen eerstgenoemd besluit van 10 juni 2004, waarbij het door Turkey Farm gemaakte bezwaar tegen het besluit van 28 februari 2001 opnieuw ongegrond is verklaard, te verwijzen naar de rechtbank.
2.5.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nederweert in de door Turkey Farm in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Nederweert te worden betaald aan Turkey Farm;
III.    verwijst de beslissing op het beroep tegen het besluit van 10 juni 2004, waarbij het bezwaar van Turkey Farm tegen het besluit van 28 februari 2001 opnieuw ongegrond is verklaard, naar de rechtbank Roermond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Klein Nulent
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2005
218-423.