ECLI:NL:RVS:2005:AS3868

Raad van State

Datum uitspraak
19 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409240/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Dolman
  • E. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Bedrijvenpark Larenstein en voorlopige voorziening

Op 19 januari 2005 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Larenstein', vastgesteld door de gemeenteraad van De Bilt op 19 februari 2004. De Stichting tegen bedrijventerrein MOB/Larenstein, gevestigd te Bilthoven, heeft een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen tegen de goedkeuring van dit bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Utrecht. Dit verzoek werd behandeld op 24 december 2004, waarbij de verzoekster en vertegenwoordigers van de gemeente en de provincie aanwezig waren.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een bedrijventerrein op het MOB-terrein en het voormalige sportpark Larenstein, met als doel de verplaatsing van milieuhinderlijke bedrijven uit de kernen mogelijk te maken. De verzoekster heeft verschillende bezwaren geuit, waaronder dat de Staat van Bedrijfsactiviteiten niet samen met het plan ter inzage heeft gelegen en dat het rapport 'Verkenning ontwikkelingsmogelijkheden bedrijvenpark Larenstein' geen onderdeel van de inspraak is geweest. De Voorzitter heeft deze bezwaren beoordeeld en geconcludeerd dat de procedure correct is verlopen.

Daarnaast heeft de verzoekster aangevoerd dat het plan economisch niet uitvoerbaar zou zijn en dat er onvoldoende belangstelling zou zijn voor vestiging op het terrein. De Voorzitter heeft echter geen aanleiding gezien om aan de standpunten van de gemeenteraad te twijfelen en heeft vastgesteld dat de bezwaren van verzoekster niet voldoende onderbouwd waren. Uiteindelijk heeft de Voorzitter besloten het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen, omdat er geen overwegende bezwaren tegen het bestreden besluit zijn aangetoond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 januari 2005.

Uitspraak

200409240/2.
Datum uitspraak: 19 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
Stichting tegen bedrijventerrein MOB/Larenstein, gevestigd te Bilthoven,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2004 heeft de gemeenteraad van De Bilt het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Larenstein" vastgesteld.
Bij besluit van 28 september 2004, nummer 2004REG002407i, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 12 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 12 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 december 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door N.M. van Hattem, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn namens de gemeenteraad A. van Breda, ambtenaar van de gemeente, en ir. W. Grift, werkzaam bij advies- en ingenieursbureau DHV, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een bedrijventerrein op het MOB terrein en het voormalige sportpark Larenstein teneinde met name de verplaatsing van milieuhinderlijke bedrijven uit de kernen mogelijk te maken.
Verweerder heeft bij zijn bestreden besluit het plan goedgekeurd.
2.3.    Verzoekster voert in de eerste plaats aan dat de Staat van Bedrijfsactiviteiten niet samen met het vastgestelde plan ter inzage heeft gelegen. Gebleken is dat deze fout is hersteld door hernieuwde terinzagelegging. De Voorzitter ziet geen aanleiding deze handelwijze onjuist te achten.
Verzoekster voert vervolgens aan dat het rapport "Verkenning ontwikkelingsmogelijkheden bedrijvenpark Larenstein" geen onderdeel van de inspraak is geweest. De Voorzitter stelt vast dat dit een afzonderlijk bezwaar van procedurele aard is. Dit bezwaar is niet als zienswijze bij de gemeenteraad ingediend. Gesteld noch gebleken is dat verzoekster hiertoe in redelijkheid niet in staat was, zodat het in de rede ligt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Verzoekster voert vervolgens aan dat het plan economisch niet uitvoerbaar is, onder andere wegens "erfpachtclaims" en bodemvervuiling; blijkens recent onderzoek zou nu al een tekort van 4 à 5 miljoen euro bestaan. Ter zitting is gebleken dat deze cijfers een eerste globale raming betreffen van de waardevermindering die zal optreden doordat aan de vrijkomende bedrijfslocaties een woonbestemming zal worden toegekend. Door de bouw van duurdere woningen en door compacter te bouwen zal het verlies kunnen worden beperkt. Voorts ziet de Voorzitter geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van de gemeenteraad dat voldoende daadwerkelijke belangstelling bestaat voor vestiging op het terrein. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat het MOB terrein niet binnen de planperiode van tien jaar beschikbaar zal zijn.
Verzoekster voert verder aan dat het plan niet is getoetst aan het Besluit milieukwaliteitseisen externe veiligheid. De Voorzitter overweegt hieromtrent dat bedoeld besluit eerst op 27 oktober 2004, derhalve na het bestreden besluit, grotendeels in werking is getreden.
Verzoekster stelt verder dat de voorziene verplaatsing van een bedrijf in transport en opslag van zand, grind en containers (Kuus) niet voldoet aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De Voorzitter stelt vast dat dit bezwaar geen betrekking op de goedkeuring van het bestemmingsplan zodat het in deze procedure niet aan de orde kan komen.
Verzoekster acht voorts een maximum kavelomvang van 4.000 vierkante meter te groot om van kleinschalige bedrijven te kunnen spreken. De Voorzitter stelt vast dat dit bezwaar betrekking heeft op een onderdeel van de plantoelichting. Deze maakt geen onderdeel uit van het plan zodat daaraan geen bindende betekenis toekomt.
Verzoekster stelt zich voorts op het standpunt dat ontsluiting alleen via de hoofdingang dient plaats te vinden, teneinde onder meer parkeeroverlast in de woonwijken te voorkomen. Ook voert zij aan dat het zogenoemde groene casco de bedrijfsactiviteiten slechts ten dele aan het zicht onttrekt, namelijk niet in de winter en niet ten opzichte van de hoger gelegen woningen. Tenslotte keert verzoekster zich tegen de in artikel 4, vierde lid, onder c, van de planvoorschriften opgenomen mogelijkheid vrijstelling te verlenen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, omdat hierdoor onduidelijk is welke bedrijven wel en welke niet zijn toegelaten. De Voorzitter ziet in deze bezwaren geen aanleiding voor de verwachting dat het bestreden besluit niet in stand zal kunnen blijven.
De Voorzitter overweegt ten slotte dat de vraag naar alternatieve locaties voor bedrijfsvestiging in deze procedure slechts aan de orde kan komen indien is gebleken van overwegende bezwaren tegen de bestreden locatie. De Voorzitter acht dit niet aannemelijk gemaakt.
2.4.    Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman    w.g. De Groot
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2005.
210.