200400991/1.
Datum uitspraak: 19 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 januari 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.
Bij besluit van 25 maart 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wageningen (hierna: het college) aan [aanvragers] bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning aan de [locatie] te [plaats] door middel van een kapconstructie.
Bij besluit van 22 augustus 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 januari 2004, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 30 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Appellante heeft de gronden van het hoger beroep aangevuld bij brief van 3 maart 2004.
Bij brief van 31 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend. Bij brieven van 1 maart 2004 en 6 april 2004 hebben [aanvragers] hun standpunt uiteengezet.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2004, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. ir. J.A.M. van der Lee, en het college, vertegenwoordigd door ing. E. Greving, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord [aanvragers], bijgestaan door mr. W.G. Tideman, gemachtigde.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Hamelakkers 1978” rust op het perceel de bestemming “Eengezinshuizen in maximaal twee bouwlagen met bijbehorend erf”.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder a van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de als zodanig bestemde gronden bestemd voor eengezinshuizen in maximaal twee bouwlagen met bijbehorend erf in half gesloten bebouwing (E2HG).
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften mogen op de in het eerste lid bedoelde gronden, zoals dit op de kaart is aangegeven, uitsluitend worden gebouwd eengezinshuizen in maximaal twee bouwlagen in de onderscheidene categorieën met daarbij behorende bijgebouwen.
2.2. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een kapconstructie op een bestaande woning met twee bouwlagen en een plat dak. De woning maakt deel uit van een blok van twee aan elkaar gekoppelde woningen.
2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met de op het perceel rustende bestemming “Eengezinshuizen in maximaal twee bouwlagen met bijbehorend erf”, door ten onrechte aan te nemen dat de te realiseren kapconstructie niet is aan te merken als een derde (verboden) bouwlaag.
2.3.1. De Afdeling stelt vast dat het begrip “bouwlaag” in de planvoorschriften niet is gedefinieerd. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de kapverdieping niet is aan te merken als een bouwlaag. Daarbij heeft het aansluiting gezocht bij artikel 45 in samenhang met artikel 1 van het Bouwbesluit, zoals dat destijds gold, op grond waarvan een verblijfsruimte, zijnde een besloten ruimte, bestemd voor het verblijven van mensen, een hoogte moet hebben van ten minste 2,40 meter boven de vloeroppervlakte.
2.3.2. De kapverdieping wordt volgens de bouwtekening opgericht met twee schuine en twee rechtopgaande zijden en wordt door wanden met deuren verdeeld in twee ruimten met daartussen een vaste trap naar de ondergelegen verdieping. Aan drie van de vier zijden van de kap bevindt zich een raam. De beide ruimten hebben een oppervlakte van ongeveer 17 respectievelijk 14,5 m2. De binnenwerkse hoogte van deze verdieping bedraagt maximaal 2,30 meter. Deze maximum hoogte geldt voor oppervlakten binnen de beide ruimten van ongeveer 6 respectievelijk 4 m2. Tussen de nok en het op 2,30 meter aangebrachte plafond van de kapverdieping is een loze ruimte voorzien met een hoogte van ongeveer 70 centimeter.
2.3.3. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de kapverdieping moet worden aangemerkt als een bouwlaag, omdat deze verdieping van zodanige afmetingen en vorm is dat deze zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt kan worden gemaakt en daarmee gelijke gebruiksmogelijkheden biedt als de overige bouwlagen. Aan de omstandigheid dat niet wordt voldaan aan de in artikel 45 van het Bouwbesluit voorgeschreven minimum hoogte van 2,40 meter voor een verblijfsruimte, kan naar het oordeel van de Afdeling niet de conclusie worden verbonden dat de kapverdieping niet zonder ingrijpende voorzieningen voor een woonfunctie geschikt kan worden gemaakt. Daarbij neemt zij in aanmerking dat blijkens het verhandelde ter zitting de mogelijkheid bestaat om – zonder vergunning – een dakkapel te plaatsen. Daarnaast is in artikel 100 van het Bouwbesluit voor bestaande woningen voorgeschreven dat boven de vloeroppervlakte van een verblijfsruimte een hoogte van tenminste 2,10 meter aanwezig moet zijn, waaruit kan worden afgeleid dat een oppervlakte met daarboven een plafond op een hoogte van 2,30 meter op zichzelf niet ongeschikt wordt geacht voor een woonfunctie. Dat wordt voorgestaan de twee ruimten als berging te gebruiken doet hieraan niet af. Ook de aanduiding op de bouwtekening als "onbestemde ruimte" is niet van betekenis voor de geschiktheid van de verdieping om als woonruimte te worden gebruikt.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank door appellante tegen het besluit van 22 augustus 2003 ingestelde beroep gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van appellante geen bespreking.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Het te vergoeden bedrag heeft mede betrekking op kosten voor een in opdracht van appellante opgesteld deskundigenrapport dat in hoger beroep is overgelegd. Niet is gebleken van kosten voor beroepsmatige rechtsbijstand die voor vergoeding in aanmerking komen. Het hoger beroepschrift en het beroepschrift zijn op persoonlijke titel gesteld en niet namens appellante ingediend door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener. Evenmin is zij op de zittingen van de Afdeling en de rechtbank bijgestaan door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 januari 2004, kenmerk AWB 03/2355;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wageningen van 22 augustus 2003, kenmerk 03/20541/Vbwm;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wageningen in de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 218,07;
het totale bedrag dient door de gemeente Wageningen te worden betaald aan appellante;
VI. gelast dat de gemeente Wageningen aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (totaal € 291,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van den Ende
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2005