ECLI:NL:RVS:2005:AS3226

Raad van State

Datum uitspraak
19 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403941/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huisvestingsvoorzieningen voor scholen in Uithoorn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de gemeente Uithoorn tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2004. De gemeente had op 8 november 2001 een programma voor huisvestingsvoorzieningen vastgesteld, maar dit programma werd door de Stichting openbaar voortgezet onderwijs Haarlemmermeer betwist. De rechtbank oordeelde dat de gemeente de beslissing op bezwaar ten onrechte had genomen en dat de gemeente verplicht was om zorg te dragen voor de huisvesting van de desbetreffende school binnen de gemeentegrenzen. De gemeente stelde dat er feitelijk geen ruimte was voor de school in Uithoorn, maar de rechtbank oordeelde dat deze grond niet was opgenomen in de weigeringsgronden van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gemeente niet kon volstaan met de stelling dat er geen ruimte was voor de school. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de beslissing op bezwaar niet deugdelijk was gemotiveerd en dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand konden blijven. Het hoger beroep van de gemeente werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

200403941/1.
Datum uitspraak: 19 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Uithoorn,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2004 in het geding tussen:
de stichting “Stichting openbaar voortgezet onderwijs Haarlemmermeer”, gevestigd te Hoofddorp
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2001 heeft appellant het programma voor de huisvestingsvoorzieningen en het overzicht van de voorzieningen die niet in het programma zijn opgenomen als bedoeld in de artikelen 76f en 76g van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: de WVO) vastgesteld.
Bij besluit van 12 september 2002 heeft appellant het daartegen door de Stichting openbaar voortgezet onderwijs Haarlemmermeer (hierna: de Stichting) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 maart 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), voorzover hier van belang, het daartegen door de Stichting ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de appellant, binnen zes weken nadat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) uitvoering heeft gegeven aan de hem door de rechtbank bij uitspraak van dezelfde datum in de procedure met reg. nr. AWB 03/2014 BESLU gegeven opdracht een nieuw besluit te nemen, een nieuw besluit nemen op het bezwaarschrift van de Stichting met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 juni 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 juli 2004 heeft de Stichting van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. K.D. Meersma, advocaat te Amsterdam, en R.J. Groot, drs. M.M.C.M. Oudshoorn-van Egmond en
mr. A.G.C.M. Lucassen-Olijhoek, allen werkzaam bij de gemeente, en de Stichting, vertegenwoordigd door mr. V.G.A. Kellenaar, gemachtigde, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 76b, eerste lid, van de WVO draagt de gemeenteraad ten behoeve van de gemeentelijke en van de andere dan gemeentelijke scholen zorg voor de voorzieningen in de huisvesting op het grondgebied van de gemeente. Hij behandelt daarbij de gemeentelijke en de andere dan gemeentelijke scholen op gelijke voet.
Ingevolge artikel 76d, eerste lid, aanhef en onder e, van de WVO stelt de gemeenteraad jaarlijks ten behoeve van het eerstvolgende jaar voor een door hem te bepalen tijdstip een bekostigingsplafond vast voor de bekostiging van de voorzieningen in de huisvesting voor scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs.
Ingevolge artikel 76f, eerste lid, van de WVO stelt de gemeenteraad, na overleg met de bevoegde gezagsorganen van de andere dan gemeentelijke scholen op het grondgebied van de gemeente, jaarlijks ten behoeve van het onderwijs op het grondgebied van de gemeente voor een door hem te bepalen tijdstip een programma vast, dat blijkens het tweede lid onder meer de huisvestingsvoorzieningen bevat voor andere dan gemeentelijke scholen die in het jaar na vaststelling van het programma voor bekostiging in aanmerking zullen worden gebracht. Het programma heeft betrekking op scholen als bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdelen a tot en met e.
Ingevolge het derde lid van dit artikel neemt de gemeenteraad uitsluitend voorzieningen in de huisvesting in het programma op, voorzover: a. met de voorzieningen in het kalenderjaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma redelijkerwijs een aanvang kan worden gemaakt dan wel de voorziening wordt gerealiseerd, en
b. niet een van de weigeringsgronden, genoemd in artikel 76k, van toepassing is.
Ingevolge artikel 76k, eerste lid, van de WVO wordt een voorziening in de huisvesting slechts geweigerd, indien:
a. de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van artikel 76c,
b. de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de aard en de omvang van de voorzieningen waarover de school reeds beschikt, voor zover deze uit de openbare kas zijn bekostigd, gelet op de normen, bedoeld in artikel 76m, eerste lid, onderdeel b,
c. de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de te verwachten ontwikkeling van het aantal leerlingen of onderwijskundige ontwikkelingen, zulks met inachtneming van het bepaalde in artikel 76m, eerste lid, onderdelen c en d,
d. op andere wijze dan is gewenst redelijkerwijs in de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien, onder meer doordat binnen redelijke afstand van de gewenste plaats van de voorziening gebruik dan wel medegebruik mogelijk is, of een reeds voor bekostiging in aanmerking gebracht gebouw of deel daarvan beschikbaar komt,
e. het bekostigingsplafond, bedoeld in artikel 76d, niet toereikend is voor de te verstrekken voorzieningen voor scholen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, van dat artikel, of
f. de gewenste voorziening anders dan op grond van de onderdelen b tot en met d niet noodzakelijk is.
2.2.    De Stichting heeft op 24 januari 2001 een aanvraag ingediend om opgenomen te worden in het programma voor huisvestingsvoorzieningen 2002 als bedoeld in artikel 76f van de WVO. De gevraagde voorziening betreft vervangende bouw in de gemeente Uithoorn voor praktijkschool Koningin Emma. Appellant heeft de aanvraag van de Stichting afgewezen en opgenomen in het Huisvestingsoverzicht van 2002, waarin de voorzieningen staan vermeld die niet in het Huisvestingsprogramma 2002 zijn opgenomen.
2.3.    Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat hij door artikel 76f, derde lid, aanhef en onder a, van de WVO aan de afwijzing ten grondslag te leggen, geen weigering ten principale heeft gegeven, maar slechts heeft willen aangeven dat er feitelijk geen ruimte is in de gemeente Uithoorn voor de desbetreffende school. De rechtbank is volgens appellant ten onrechte voorbij gegaan aan de praktische onmogelijkheid om de school in Uithoorn te vestigen.
2.3.1.    De weigeringsgronden zijn limitatief opgesomd in artikel 76k van de WVO. De omstandigheid dat er feitelijk geen ruimte is in de gemeente Uithoorn en mitsdien met de gevraagde voorziening geen aanvang kon worden gemaakt, kan niet aan de weigering van de gevraagde voorziening ten grondslag worden gelegd, nu deze grond niet is opgenomen in artikel 76k van de WVO. Nog daargelaten dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen aanvang kon worden gemaakt met de gevraagde voorziening, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de beslissing op bezwaar ten onrechte mede op artikel 76f, derde lid, aanhef en onder a, van de WVO is gebaseerd.
2.4.    Voorts heeft appellant betoogd dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan artikel 76k, eerste lid, aanhef en onder d, van de WVO. Naar zijn stellen heeft de rechtbank de wettelijke taken en bevoegdheden van appellant ten onrechte te beperkt opgevat en is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan de zelfstandige bevoegdheid die appellant in dit geval heeft. De Minister heeft, zo betoogt appellant, slechts de bevoegdheid om een gevraagde verplaatsing goed te keuren en niet de bevoegdheid om een school te verplaatsen. Appellant is naar zijn stellen niet gebonden aan de goedkeuring door de Minister. Indien appellant niet wenst mee te werken aan de verplaatsing betekent dat niet dat daarmee het beleid van de Minister in het kader van een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen wordt doorkruist.
2.4.1.    Dit betoog slaagt evenmin. Een redelijke uitleg van artikel 76k, eerste lid, aanhef en onder d, bezien in samenhang met artikel 76b, eerste lid, van de WVO, noopt tot het oordeel dat appellant slechts een beroep op eerstgenoemde bepaling kan doen, indien binnen de grenzen van de gemeente Uithoorn een andere, redelijkerwijs als passend te beschouwen huisvestingsvoorziening kan worden gevonden. Verder reikt zijn bevoegdheid niet. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de door appellant voorgestane interpretatie van artikel 76k, eerste lid, aanhef en onder d, van de WVO ertoe leidt dat de discretionaire bevoegdheid van de Minister terzake van verplaatsing van scholen teneinde een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen naar soort onderwijs te realiseren op ontoelaatbare wijze wordt doorkruist. De rechtbank heeft derhalve terecht en op goede gronden geoordeeld dat appellant zich er niet op kan beroepen dat de desbetreffende school reeds over huisvesting beschikt in Hoofddorp, welke redelijkerwijs in de vraag voorziet.
2.5.    Met betrekking tot het betoog van appellant ten aanzien van de financiële gevolgen van de verplaatsing voor de gemeente en het hiermee verband houdende betoog met betrekking tot het bekostigingsplafond als bedoeld in artikel 76k, eerste lid, aanhef en onder e, gelezen in samenhang met artikel 76d van de WVO, overweegt de Afdeling dat in de beslissing op bezwaar eerstgenoemde bepaling nu juist uitdrukkelijk niet aan de beslissing ten grondslag is gelegd. Dit betoog valt derhalve buiten de omvang van het geding.
2.6.    Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat de beslissing op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd en derhalve wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking komt.
2.7.    De rechtbank is ten slotte terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand kunnen worden gelaten. Anders dan appellant heeft betoogd, heeft de rechtbank terecht overwogen dat noch de wet noch de toelichting daarop grond voor het oordeel bieden dat appellant geen wettelijke plicht heeft om zorg te dragen voor huisvesting van de desbetreffende school binnen de grenzen van de gemeente.
2.8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk    w.g. Groenendijk
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2005
164-421.