ECLI:NL:RVS:2005:AS3196

Raad van State

Datum uitspraak
19 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403908/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor appartementencomplexen in Oegstgeest

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 maart 2004. Het college had op 10 oktober 2002 een bouwvergunning verleend voor de bouw van een appartementencomplex met vier bouwlagen en vijf appartementencomplexen met zes bouwlagen aan een specifieke locatie in Oegstgeest. Deze vergunning werd verleend onder vrijstelling van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).

Tegen deze vergunning maakten omwonenden bezwaar, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank die de bezwaren gegrond verklaarde en de vergunning vernietigde. Het college ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij het betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het Ontwikkelingsplan Poelgeest niet als goede ruimtelijke onderbouwing voor het bouwplan kon dienen. Het college stelde dat het Ontwikkelingsplan geen normatief karakter had en dat de daarin genoemde gegevens niet als harde grenzen moesten worden beschouwd.

De Raad van State oordeelde dat het college niet gerechtigd was om de vrijstelling en bouwvergunning te verlenen, omdat het bouwplan niet voldeed aan de eisen van het Ontwikkelingsplan. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het bouwplan niet paste binnen de ruimtelijke onderbouwing. Echter, de Raad van State oordeelde ook dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak had voorzien door het besluit van het college te herroepen, omdat er andere mogelijkheden waren voor de ruimtelijke onderbouwing.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het hoger beroep van het college gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze zelf in de zaak had voorzien. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200403908/1.
Datum uitspraak: 19 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 30 maart 2004 in het geding tussen:
1.    [appellanten sub 1],
2.    [appellanten sub 2],
3.    [appellanten sub 3],
4.   [appellanten sub 4],
allen wonend te [woonplaats],
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2002, verzonden op 15 oktober 2002, heeft appellant (hierna: het college) aan [vergunninghoudster], onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), bouwvergunning verleend voor de bouw van een appartementencomplex met vier bouwlagen en vijf appartementencomplexen met 6 bouwlagen aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 25 februari 2003 heeft het college de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2004, verzonden op die datum, heeft de rechtbank ‘s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) de tegen dat besluit ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit vernietigd, het besluit  van 10 oktober 2002 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 10 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 juni 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 juni 2004 hebben [appellanten sub 2] een memorie van antwoord ingediend. Bij brief van 2 juli 2004 hebben [appellanten sub 3] een memorie van antwoord ingediend. Bij brief van 7 juli 2004 hebben [appellanten sub 1] een memorie van antwoord ingediend. Bij brief van 17 juli 2004  hebben [appellanten sub 4] een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 15 juli 2004 heeft vergunninghoudster een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.K. Koornneef, gemachtigde, en drs. A. Bergstra en N. Dost, ambtenaren der gemeente, is verschenen. Tevens zijn daar gehoord [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigden], [appellanten sub 4], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag en vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. J.P.R. Scholten, advocaat te Den Haag, en [gemachtigde].
2.    Overwegingen
2.1.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Ontwikkelingsplan Poelgeest (hierna: het Ontwikkelingsplan) niet als goede ruimtelijke onderbouwing voor het bouwplan kan worden aangemerkt. Daartoe heeft het college aangevoerd dat aan het Ontwikkelingsplan (op onderdelen), nu daarin slechts een voorgenomen ontwikkeling van het gebied is neergelegd, geen normatief karakter moet worden toegekend en dat de daarin genoemde getallen niet als harde gegevens moeten worden beschouwd, waarvan geen enkele afwijking  toelaatbaar mag worden geacht.
2.2.    In het Ontwikkelingsplan, dat door de raad van de gemeente Oegstgeest is vastgesteld op 6 februari 1997, zijn de appartementencomplexen omschreven als ”een reeks van kleine torentjes op een plint waaronder zich de parkeerlaag bevindt. De torentjes zijn 5 à 6 lagen hoog en bevatten 2 woningen per laag. Rank en lichtvoetig, gebogen vormen als wapperende vanen in de wind. De ritmiek, de uitgesproken kleuren, het terras als een transparante wand langs het Heemland.”
2.3.    De Afdeling heeft in haar uitspraak van 27 november 2002, inzake nr. 200203325/1 (www.raadvanstate.nl), over een eerder aan vergunninghoudster verleende vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwen van zes appartementencomplexen – waaronder vier complexen van zeven bouwlagen -, voor zover hier van belang, overwogen dat, nu het bouwplan uitsluitend kan worden getoetst aan het Ontwikkelingsplan, de daarin genoemde toetsbare gegevens als harde grenzen moeten gelden en het bouwplan daaraan moet voldoen wil anticipatie op uitsluitend het Ontwikkelingsplan mogelijk zijn.
2.4.    Blijkens de beslissing op bezwaar wordt de ruimtelijke onderbouwing waaraan het college het thans voorliggende bouwplan heeft getoetst (wederom) uitsluitend gevormd door het Ontwikkelingsplan. Dit betekent dat het daarin genoemde aantal van 2 woningen per bouwlaag ook thans als harde grens moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bouwplan niet past in het Ontwikkelingsplan, omdat de appartementcomplexen die uit zes bouwlagen bestaan, op de tweede tot en met de vijfde bouwlaag elk 2,5 woning bevatten.
Ook de Afdeling is van oordeel dat het bouwplan ten tijde hier van belang niet was voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, zodat het college niet gerechtigd was toepassing te geven aan artikel 19, eerste lid van de WRO. Het betoog van appellant treft derhalve geen doel.
2.5.    Het subsidiaire betoog van het college dat de rechtbank ten onrechte, zelf in de zaak voorziend, het besluit tot het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning heeft herroepen slaagt daarentegen wel, nu geen sprake was van een situatie waarin rechtens nog slechts één besluit mogelijk was. Bij de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan in de nieuw te nemen beslissing op bezwaar kan het college immers ook andere stukken dan het Ontwikkelingsplan betrekken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat inmiddels het nieuwe bestemmingsplan “Poelgeest (deelplan 1)" ter inzage is gelegd.
2.6.    Het hoger beroep van het college is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd voorzover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 maart 2004, AWB 03/728 WRO, 03/1492 WW44, 03/1594 WW44 en 03/1598 WW 44, voorzover daarbij is bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 25 februari 2003, en voorzover daarbij het primaire besluit van 10 oktober 2002 is herroepen.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Tulmans
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2005
53-381.