200402195/1.
Datum uitspraak: 19 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de vereniging "Het Moerdijkse Riool", gevestigd te Fijnaart,
2. het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 24 juni 2003, kenmerk 922836, heeft verweerder ingevolge artikel 10.33, tweede lid, van de Wet milieubeheer voor de duur van vier jaar ontheffing verleend van de gemeentelijke zorgplicht voor de doelmatige inzameling en het doelmatig transport van afvalwater voor 585 ongerioleerde percelen in het buitengebied, zijnde niet-kwetsbaar gebied.
Bij besluit van 27 januari 2004, kenmerk 969594, heeft verweerder - voorzover hier van belang - het hiertegen gemaakte bezwaar van appellante sub 1 ongegrond verklaard en het bezwaar van [belanghebbenden] gegrond verklaard en het besluit van 24 juni 2003 herroepen voorzover het 23 percelen betreft gelegen in - kort samengevat - het cluster Kwartiersedijk en Juffrouwenweg te Fijnaart (hierna te noemen: het cluster Kwartiersedijk) en daarvoor in de plaats het verzoek om ontheffing wat dit cluster betreft, afgewezen.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 22 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2004, en appellant sub 2 bij brief van 15 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2004, beroep ingesteld. Appellante sub 1 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 17 april 2004.
Bij brief van 3 september 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante sub 1. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2004, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door T.K. van Ingen en F.I. Piternella, gemachtigden, appellant sub 2, vertegenwoordigd door ing. L.A.B. van Bastelaere, ambtenaar van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door J.H.M. Okkerse, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is [derdebelanghebbende], daar gehoord.
2.1. In artikel 10.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer is bepaald dat elke gemeente zorg draagt voor de doelmatige inzameling en het doelmatig transport van afvalwater dat vrijkomt bij de binnen haar grondgebied gelegen percelen.
Ingevolge artikel 10.33, tweede lid, van de Wet milieubeheer kunnen gedeputeerde staten, voorzover hier van belang, op verzoek van burgemeester en wethouders in het belang van een doelmatig beheer van afvalwater ontheffing verlenen van de verplichting opgenomen in het eerste lid, voor een in die ontheffing genoemde periode.
2.2. Appellante sub 1 voert aan dat appellant sub 2 in zijn verzoek van 13 december 2002, aangevuld bij brief van 23 januari 2003, heeft nagelaten ontheffing te vragen van de zorgplicht ten aanzien van een groot aantal percelen in het buitengebied waarvoor het normbedrag, zoals bedoeld in de nota "Nota Lozingen Buitengebied" van de provincie Noord-Brabant van maart 2003 (hierna: de Nota), wordt overschreden. Boven dit normbedrag moet volgens haar een verzoek om ontheffing door appellant sub 2 worden gedaan. Nu verweerder dit niet heeft onderkend en niet alsnog ambtshalve ontheffing heeft verleend voor deze percelen is het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen, aldus appellante sub 1.
2.2.1. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is door appellant sub 2 in het verzoek van 13 december 2002, kenmerk 02/11763, aangevuld bij brief van 23 januari 2003, kenmerk 2201/LvB/001, voor geen van de door appellante sub 1 bedoelde percelen om ontheffing van de in artikel 10.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer opgenomen zorgplicht verzocht.
De Afdeling overweegt dat uit artikel 10.33, tweede lid, van de Wet milieubeheer volgt dat verweerder slechts ontheffing kan verlenen van de desbetreffende zorgplicht voor die percelen waarvoor door appellant sub 2 om ontheffing is verzocht. Daarbij komt, anders dan appellante sub 1 meent, verweerder niet de bevoegdheid toe ambtshalve ontheffing te verlenen van deze zorgplicht voor andere percelen dan waarvoor een verzoek om ontheffing is gedaan. Dat het normbedrag voor wat betreft de door appellante sub 1 bedoelde percelen wordt overschreden, doet, wat daar overigens ook van zij, aan het vorenstaande niet af. Het beroep faalt.
2.2.2. Appellant sub 2 voert aan dat verweerder ten onrechte de bezwaren van [belanghebbenden] gegrond heeft verklaard. Hij is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft afgeweken van de uitgangspunten in de Nota en dat de aanleg van riolering in het cluster Kwartiersedijk niet doelmatig is. Hij verwijst hiertoe naar een indicatieve kostenraming waaruit zou blijken dat de aanlegkosten van de riolering boven het normbedrag liggen. Verder stelt hij dat verweerder ten onrechte op grond van de argumenten dat de begroting van de kosten van de aanleg van de riolering vaak aan de hoge kant is en dat de mogelijkheid aanwezig is om de BTW via de rioolheffing te compenseren, het primaire besluit heeft herroepen en het verzoek om ontheffing heeft afgewezen.
2.2.3. Verweerder heeft bij het nemen van het bestreden besluit aansluiting gezocht bij de Nota. Uitgangspunt van de Nota is dat indien de aansluitkosten op het riool in niet-kwetsbaar gebied lager zijn dan het normbedrag van € 7.560,00 en in kwetsbaar gebied € 16.200,00 (prijspeil 2002), de ontheffing wordt geweigerd. Boven het normbedrag dient een milieurendementafweging gemaakt te worden of de aanleg van riolering haalbaar is. Het 'milieurendement' is volgens de Nota op te vatten als de verhouding tussen enerzijds het zuiveringsrendement en anderzijds de totale investeringskosten. Verweerder acht in dit geval de aanleg van riolering haalbaar gelet op het rendement dat kan worden bewerkstelligd door de aansluiting van de percelen in het cluster Kwartiersedijk op de riolering (circa 90% tot 95%) in verhouding tot het rendement dat kan worden behaald met een systeem voor Individuele Behandeling van Afvalwater (IBA) of een septictank (circa 50%) in samenhang bezien met de beperkte overschrijding van het normbedrag.
De Afdeling ziet in hetgeen appellant sub 2 aanvoert geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder zich op grond van dit argument niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen het besluit van 24 juni 2003 in zoverre te herroepen en het verzoek om ontheffing wat betreft het cluster Kwartiersedijk af te wijzen.
2.3. Nu verweerder het verzoek om ontheffing reeds hierom in redelijkheid heeft kunnen afwijzen, kunnen de andere door appellant sub 2 aangevoerde bezwaren niet meer tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
2.4. Gelet op het vorengaande zijn de beroepen van appellanten sub 1 en sub 2 ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Driel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2005