ECLI:NL:RVS:2005:AS3161

Raad van State

Datum uitspraak
19 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407286/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Dolman
  • R.D. van Onselen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Roodkerk vastgesteld door gemeenteraad Dantumadeel

Op 19 januari 2005 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Roodkerk", vastgesteld door de gemeenteraad van Dantumadeel op 16 december 2003. Dit bestemmingsplan was gebaseerd op een voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 november 2003. De goedkeuring van het bestemmingsplan werd door het college van gedeputeerde staten van Fryslân op 6 juli 2004 geweigerd, wat leidde tot beroep door de appellant op 30 augustus 2004. De zaak werd behandeld op 7 januari 2005, waarbij zowel de appellant als de vertegenwoordigers van de gemeente en de provincie aanwezig waren.

De Raad van State oordeelde dat de gemeenteraad onvoldoende had aangetoond dat de woonbestemming op een specifiek plandeel in overeenstemming was met de goede ruimtelijke ordening, vooral gezien de nabijheid van een perceel waar vee werd gehouden. De Afdeling bestuursrechtspraak benadrukte dat het gemeentebestuur de verplichting heeft om adequaat onderzoek te verrichten bij de vaststelling van bestemmingsplannen. De Afdeling concludeerde dat de gemeenteraad de verplichting om te onderzoeken of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kon worden gewaarborgd, had veronachtzaamd.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep van de appellant ongegrond, en bevestigde de weigering van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Wonen". De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming omtrent bestemmingsplannen en de noodzaak voor gemeentebesturen om de gevolgen van hun besluiten voor de omgeving goed in kaart te brengen.

Uitspraak

200407286/1.
Datum uitspraak: 19 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2003 heeft de gemeenteraad van Dantumadeel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 november 2003, het bestemmingsplan "Roodkerk" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 juli 2004, kenmerk 565621, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 30 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 september 2004.
Bij brief van 19 oktober 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2005, waar [appellant], bijgestaan door P. Vlieg, en verweerder, vertegenwoordigd door F. Jongma, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door M. Hof, ambtenaar van de gemeente, en [partij], bijgestaan door mr. W. Sleijfer, advocaat te Leeuwarden.
2.    Overwegingen
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2.    Het plan voorziet in een planologische regeling voor het westelijke deel van het dorpsgebied van Roodkerk. Het betreft het gebied rond de Bosweg, de Kooiweg, de Kerkweg en de Dokter Kijlstraweg. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd, met uitzondering van het plandeel met de bestemming "Wonen", tussen de percelen [locatie 1 + 2].
2.3.    Verweerder heeft aan het bovengenoemde plandeel goedkeuring onthouden omdat hij van mening is dat de gemeenteraad onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom een woonbestemming op dit plandeel, gelet op de hoeveelheid gehouden vee op het naastgelegen perceel [locatie 1], uit milieuhygiënisch en ruimtelijk oogpunt mogelijk is.
2.4.    [Appellant] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan dit plandeel. Hij is van mening dat het hobbymatig houden van een geringe hoeveelheid vee op het naastgelegen perceel geen rechtvaardiging is voor de onthouding van goedkeuring. Voorts stelt hij dat een ernstige aantasting van het zicht op het zogenoemde driehoekige agrarische middengebied door een woonbestemming op het bestreden plandeel zich niet zal voordoen.
2.5.    De gemeenteraad heeft de bestemming "Wonen" toegekend aan het bestreden plandeel omdat de voorziene woning op dit plandeel buiten de stankcirkel van het bedrijf [locatie 3] kan worden gebouwd en slechts een geringe aantasting van het zicht op het achterliggende landschap met zich brengt.
2.6.    Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985) rust op het gemeentebestuur de verplichting om in het kader van de voorbereiding en de vaststelling van het bestemmingsplan het benodigde onderzoek te verrichten. Onder omstandigheden kan op verweerder de plicht rusten om aanvullend onderzoek te verrichten op basis van de door het gemeentebestuur verstrekte gegevens. Deze plicht reikt evenwel niet zover dat verweerder voor de beoordeling van een bestemming het door het gemeentebestuur uit te voeren onderzoek geheel zelf dient te verrichten.
2.7.    Voorzover appellant meent dat verweerder goedkeuring heeft onthouden aan het bestreden plandeel omdat deze van mening zou zijn dat de effecten van een woonbestemming op deze plaats op het uitzicht vanaf de Kooiweg op het zogenoemde driehoekige agrarische middengebied onvoldoende zijn onderzocht stelt de Afdeling vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft gesteld dat de woonbestemming op het perceel slechts van beperkte betekenis is voor het behoud van de zichtlijn en dat deze grotendeels intact zal blijven. Verweerder heeft dit punt dan ook niet ten grondslag gelegd aan de onthouding van goedkeuring aan het bestreden plandeel. Het beroep mist in zoverre feitelijke grondslag.
2.8.    Het perceel [locatie 1] heeft de bestemming "Wonen" gekregen. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor wonen aangewezen gronden bestemd voor wonen, groenvoorzieningen en sloten alsmede openbare nutsvoorzieningen. Uit dit artikel volgt tevens dat hobbymatig houden van vee, voorzover passend binnen de woonfunctie, is toegestaan. Bedrijfsmatig houden van vee is niet toegestaan binnen de bovengenoemde bestemming.
2.9.    Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting worden op het perceel [locatie 1] ongeveer 10 paarden en 10 à 20 schapen gehouden. Voorts blijkt uit de stukken dat de eigenaar van dit perceel zich toelegt op het fokken van paarden.
2.10.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het gemeentebestuur de aanwezige hoeveelheid gehouden vee en de fokactiviteiten op het naastgelegen perceel niet heeft betrokken bij het opnemen van de woonbestemming op het bestreden plandeel. De omstandigheid dat het aanwezige vee niet bedrijfsmatig wordt gehouden brengt niet met zich dat het in de belangenafweging uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen rol speelt. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gemeentebestuur de verplichting om te onderzoeken of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het bestreden plandeel kan worden gewaarborgd heeft miskend.
2.11.    Gelet op het vorenstaande is het plandeel vastgesteld in strijd met artikel 9, eerste lid, van het Bro 1985. Verweerder heeft daarom terecht goedkeuring onthouden aan het bestreden plandeel. Het beroep van [appellant] is ongegrond.
2.12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen , ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman    w.g. van Onselen
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2005
178-459.