200404495/1.
Datum uitspraak: 12 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 6 april 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel.
Bij besluit van 24 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel (hierna: het college) geweigerd aan appellant een bouwvergunning te verlenen voor het veranderen en vergroten van een hotel en woning aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […] (hierna: het perceel).
In zijn vergadering van 4 maart 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar overeenkomstig een advies van 29 januari 2003 van de commissie bezwaar- en beroepschriften ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 april 2004, verzonden op 16 april 2004, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 juni 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 augustus 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Frantzen, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in het veranderen en vergroten van een hotel en woning op het perceel, waarmee het totale aantal slaapplaatsen tot 44 wordt uitgebreid.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “De Koog” rust op het perceel de bestemming “Hotel”.
Ingevolge artikel 8, lid 5, onder l, van de planvoorschriften is het maximum aantal recreatieve slaapplaatsen dat binnen het bestemmingsvlak aanwezig mag zijn door middel van een aanduiding op de plankaart aangegeven.
Ingevolge artikel 8, lid 8, onder 6, van de planvoorschriften kan het maximum aantal recreatieve slaapplaatsen dat binnen het bestemmingsvlak aanwezig mag zijn worden uitgebreid met maximaal 25%.
2.3. Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat hij voldoet aan de in artikel 8, lid 8 van de planvoorschriften gestelde vereisten faalt. Deze bepaling voorziet in een uitbreiding van het aantal recreatieve slaapplaatsen dat binnen het bestemmingsvlak aanwezig mag zijn met maximaal 25%. Voor het onderhavige bestemmingsvlak is op de plankaart aangegeven dat hierop niet meer dan 28 recreatieve slaapplaatsen aanwezig mogen zijn en kan aldus op grond van voormeld artikel een uitbreiding tot 35 recreatieve slaapplaatsen worden toegestaan.
Het beroep van appellant op hetgeen zich in het verleden heeft voorgedaan is na de inwerkingtreding van het thans geldende bestemmingsplan niet relevant, omdat daarbij op het gehele perceel, dus zowel voor het hotel als het in de woning gevestigde pension, een nieuwe bestemming 'Hotel' met de aanduiding 28 plaatsen is neergelegd. Tegen deze wijziging van de bestemming heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat nu het onderhavige bouwplan voorziet in een uitbreiding tot 44 plaatsen, het college terecht heeft gesteld dat de wijzigingsbevoegdheid van artikel 8, lid 8 van de planvoorschriften niet kan worden toegepast.
2.4. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er voor de inwerkingtreding van het geldende bestemmingsplan meer slaapplaatsen op het perceel aanwezig waren dan in dit plan zijn voorzien en hij op grond van het in het bestemmingsplan neergelegde overgangsrecht deze plaatsen kan behouden.
2.5. Dit betoog slaagt evenmin. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen kan het beroep op het overgangsrecht met betrekking tot gebruik niet slagen, nu, nog daargelaten de vraag of het onderhavige gebruik krachtens het overgangsrecht is toegestaan, hieruit niet een recht om te (ver)bouwen ten dienste van dit gebruik kan worden afgeleid.
Voorzover het overgangsrecht met betrekking tot bouwen al van toepassing zou zijn, kan een beroep hierop niet slagen, nu het bouwplan voorziet in een vergroting van de bestaande afwijking.
Gelet hierop faalt eveneens het betoog dat de rechtbank ten onrechte ongemotiveerd voorbij is gegaan aan de door appellant ingebrachte bewijsstukken ter staving van zijn beroep op het overgangsrecht.
2.6. Voorzover appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er in het besluit van 4 maart 2003 geen evenwichtige belangenafweging heeft plaatsgevonden, kan dit niet worden gevolgd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat zich geen omstandigheden voordoen die grond geven voor het oordeel dat het college niet mocht vasthouden aan het gevoerde beleid zoals neergelegd in het bestemmingsplan. Niet gebleken is dat de planologische visie sedertdien is gewijzigd.
2.7. Het eerst ter zitting gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar de uitbreiding van Hotel De Nieuwe Toekomst faalt reeds omdat onvoldoende is gesteld om te bepalen of het hier een gelijk geval betreft.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2005