200404009/1
Datum uitspraak: 12 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 april 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Bussum.
Bij besluit van 19 november 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bussum (hierna: het college) aan Fiets-cross Club “De Kombocht” vergunning verleend als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988 ten behoeve van de aanleg van de uitbreiding van de fietscrossbaan aan de H.A. Lorentzweg te Bussum tussen sportpark De Kuil en het Werk IV, kadastraal bekend: gemeente Bussum, sectie D, nummer 6126.
Bij besluit van 27 maart 2002 (hierna: het bestreden besluit) is, voor zover thans van belang, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 april 2004, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het bezwaar van appellant, vernietigd en dat bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij schrijven van 9 juli 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2004, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M. van Kordelaar, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemeen wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Anders dan appellant betoogt heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij vermelde verlening van de monumentenvergunning. Appellant heeft vanuit zijn woning geen zicht op het werk waarvoor vergunning is verleend. Bovendien is hij niet in zodanige directe nabijheid daarvan woonachtig dat het werk (anderszins) waarneembare invloed zal hebben op zijn woning. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van andere specifieke omstandigheden die leiden tot de slotsom dat appellant kan worden aangemerkt als belanghebbende. De omstandigheid dat appellant het als zijn plicht ziet om als inwoner van Bussum op te komen voor het behoud van het culturele erfgoed van Nederland en Bussum in het bijzonder, is niet zo een omstandigheid. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt en dat het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Gelet hierop kan aan een inhoudelijke beoordeling van het besluit tot verlening van de monumentenvergunning niet worden toegekomen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Ouwehand
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2005