ECLI:NL:RVS:2005:AS2182

Raad van State

Datum uitspraak
12 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401489/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R. Cleton
  • J.R. Schaafsma
  • P.C.E. van Wijmen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Beuningse Plas, De Waterplas door gemeenteraad van Beuningen

Op 12 januari 2005 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Beuningse Plas, De Waterplas" dat op 3 juni 2003 door de gemeenteraad van Beuningen is vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een waterplas en de bouw van 36 woningen aan de zuidoostzijde van Beuningen. De zaak kwam ter zitting op 7 december 2004, waar verschillende appellanten, waaronder [appellant sub 1] en [appellant sub 2], hun bezwaren tegen het plan naar voren brachten. Zij vreesden voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat en een waardevermindering van hun woningen door de aanleg van een waterloop en een fiets- en voetpad op hun percelen.

De Afdeling overwoog dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en dat de goedkeuring van het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeerde dat de afstand van de waterloop en het fiets- en voetpad tot de woningen van de appellanten voldoende was om ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen. Ook werd vastgesteld dat de waardevermindering van de woningen niet zodanig was dat dit een doorslaggevend gewicht had moeten krijgen in de besluitvorming.

De beroepen van de appellanten werden ongegrond verklaard, en de Afdeling oordeelde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten tot goedkeuring van het bestemmingsplan. De uitspraak benadrukt de beoordelingsmarges die de overheid heeft bij het goedkeuren van bestemmingsplannen en de noodzaak om een evenwicht te vinden tussen ruimtelijke ordening en de belangen van omwonenden.

Uitspraak

200401489/1.
Datum uitspraak: 12 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3.    [appellanten sub 3], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2003 heeft de gemeenteraad van Beuningen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 april 2003, het bestemmingsplan "Beuningse Plas, De Waterplas" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 december 2003, no. RE2003.56364, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief van 17 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2004, [appellant sub 2] bij brief van 19 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2004, en [appellanten sub 3] bij brief van 23 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 20 april 2004 meegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 29 juni 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2004, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door G.L.M. Damhuis, gemachtigde, [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door G.L.M. Damhuis, gemachtigde, [appellanten sub 3], bij monde van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. E.J.M.W. Waterval, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar namens de gemeenteraad drs. G.P.B. Woutersen, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2.    Het plan voorziet onder meer in de aanleg van een waterplas- en loop en in de bouw van 36 woningen aan de zuidoostzijde van Beuningen.
Het plangebied wordt begrensd door de rijksweg A73 aan de zuidzijde, de woonbuurten De Vaarten, Het Ganzeneiland, De Rietlanden en De Geluidswalwoningen aan de westzijde, de Burgemeester van Suchtelenstraat en de Nieuwe Pieckelaan aan de noordzijde en het landelijk gebied aan de oostzijde. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan grotendeels goedgekeurd.
2.3.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het plan maakt volgens hen ten onrechte de aanleg van een waterloop en een fiets- en voetpad op een deel van hun percelen aan de [locatie 1] en de [locatie 2] mogelijk. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen een aantasting van hun woon- en leefklimaat en een waardevermindering van hun woning. Zij zijn van mening dat de aanleg van het fiets- en voetpad niet nodig is. [appellant sub 1] betwist verder de noodzaak van de aanleg van de waterplas en - in het verlengde daarvan - de waterloop. Hij heeft voorts bezwaren tegen de aanleg van de manege in het zuidwestelijke deel van het plangebied.
Ter zitting heeft [appellant sub 1] zijn beroepsgrond betreffende het niet ontvangen van het besluit tot vaststelling van het plan ingetrokken.
2.3.1.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan op dit punt in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het in zoverre goedgekeurd.
2.3.2.    [appellant sub 1] heeft zich wat betreft zijn bezwaar tegen het plandeel met de bestemming "Manege" in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze en bedenkingen.
In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op dit bezwaar.
[appellant sub 1] heeft noch in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van het desbetreffende bezwaar in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Ook voor het overige is niet gebleken dat die weerlegging van het bezwaar onjuist zou zijn.
2.3.3.    Een groot deel van de gronden is in het plan aangewezen als "Waterplas" en ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften bestemd voor water, zandwinning en openbaar recreatief medegebruik.
De gemeenteraad heeft aan een deel van de gronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] de bestemming "Kreek" toegekend. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor water, groenvoorzieningen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en fiets- en voetpaden. In het tweede lid, onder 2, van dit artikel is bepaald dat voorzover een fiets-/voetpadverbinding wordt gerealiseerd, deze aan de westzijde van de Reekstraat uitsluitend ten zuiden van de aan te leggen waterloop (kreek) mag worden gesitueerd en aan de oostzijde van de Reekstraat uitsluitend ten noorden van diezelfde waterloop. De beide delen van de fiets-/voetpadverbinding mogen met elkaar worden verbonden via een brug over de betreffende waterloop.
2.3.4.    Op basis van het Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen en de provinciale uitwerking daarvan in het Industriezandwinningsplan Gelderland 1e fase is tussen de provincie Gelderland en de gemeente Beuningen op 14 mei 2001 het Convenant realisatie zandwinning in Beuningen gesloten. Door middel van dit convenant zijn binnen de gemeente Beuningen drie locaties aangewezen voor zandwinning, waaronder de Beuningse Plas.
Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanleg van de waterplas gewenst is.
Het belang van de aanleg van de waterloop tussen de Beuningse Plas en het deel van de woonwijk dat ten westen van het plangebied ligt, ligt in de stedenbouwkundige opzet dat zo veel mogelijk woningen via water een directe verbinding hebben met de plas. Blijkens de plantoelichting ontstaat met het beoogde fiets- en voetpad een hechte vervlechting met het stedelijk gebied en wordt bevorderd dat de waterplas en omgeving daadwerkelijk als recreatief uitloopgebied vanuit Beuningen wordt gebruikt. Gelet op het voorgaande en het verhandelde ter zitting heeft verweerder in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat de aanleg van de waterloop en het fiets- en voetpad voorziet in een behoefte.
Gelet op de plankaart stelt de Afdeling vast de afstand van de waterloop en het fiets- en voetpad tot de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ten minste 20 respectievelijk ten minste 30 meter bedraagt. Onbestreden is dat ten gevolge van de aanleg van de waterloop en het fiets- en voetpad de verkeersbelasting zal toenemen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich, mede gelet op eerdergenoemde afstanden en het verhandelde ter zitting, op het standpunt kunnen stellen dat deze toeneming niet zal leiden tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat.
Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerder hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
2.3.5.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn ongegrond.
2.4.    [appellanten sub 3], wonend aan de [locatie 3], stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voorzover het de bouw van 36 woningen ten noorden van de Langunesingel mogelijk maakt. De verdichting die hiermee gepaard gaat is volgens hen in strijd met uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan Beuningse Plas. Als bezwaar tegen de woning die is voorzien ten zuidoosten van hun eigen woning voeren [appellanten sub 3] verder aan dat deze anders dan andere woningen in het plangebied niet ligt aan een weg.
2.4.1.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan op dit punt in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan in zoverre goedgekeurd.
2.4.2.    Het beeldkwaliteitsplan Beuningse Plas geeft een omschrijving van de stedenbouwkundig en architectonisch na te streven sferen in het plangebied. De Reekstraat wordt in het beeldkwaliteitsplan gekenschetst als historische as met een sterk genuanceerde landelijke bebouwing. Het rustige woonkarakter van de Reekstraat dient volgens het beeldkwaliteitsplan ook in de nieuwe opzet te worden gerespecteerd. In het beeldkwaliteitsplan is dit idee als volgt uitgewerkt: ”De bestaande woningen blijven gehandhaafd op ruime kavels, die vanuit de Reekstraat blijven ontsloten. Nieuwbouw zal slechts in beperkte mate vanaf de Reekstraat worden ontsloten. Tussen de bestaande woningen zullen in het algemeen alleen vrijstaande woningen op zeer ruime kavels worden toegevoegd. De meeste woningen worden vanaf de parallelwegen ontsloten.”
De Afdeling stelt op grond van de stukken, waaronder het deskundigenbericht, vast dat het plan ten noorden van de Langunesingel de bouw van hoofdzakelijk vrijstaande woningen mogelijk maakt op ruime kavels. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting heeft verweerder er van uit kunnen gaan dat het merendeel van de nieuwe woningen niet op de Reekstraat wordt ontsloten. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het plandeel in overeenstemming is met het beeldkwaliteitsplan.
2.4.3.    Niet in geding is dat de woning die ten zuidoosten van de woning van [appellanten sub 3] is voorzien, niet geheel op één lijn ligt met de woningen die daar verder langs de weg zijn beoogd. Niet gebleken is echter dat deze afwijking zodanig is dat verweerder hieraan in redelijkheid niet heeft kunnen voorbijgaan. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat de tuin van de nieuwe woning aansluit op de weg en de afstand tussen de nieuwe woning en de woning van [appellanten sub 3] ongeveer 55 meter bedraagt.
2.4.4.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen [appellanten sub 3] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep van [appellanten sub 3] is ongegrond.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton    w.g. Bindels
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2005
85-466.