ECLI:NL:RVS:2005:AS2178

Raad van State

Datum uitspraak
7 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410693/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Beekhuis
  • W.S. van Helvoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving van een last onder dwangsom voor industriële bakkerij

In deze zaak heeft de Raad van State op 7 januari 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een handhavingstraject tegen de besloten vennootschap "De Bioderij B.V.". De verzoekster had een last onder dwangsom opgelegd gekregen van het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht, omdat zij buiten de vergunde werk- en productietijden haar industriële bakkerij voor pannenkoeken en poffertjes exploiteerde. De dwangsom was vastgesteld op € 30.000,00 per overtreding, met een maximum van € 300.000,00.

De verzoekster heeft op 30 december 2004 beroep ingesteld tegen het besluit van 10 augustus 2004, waarbij de last onder dwangsom was opgelegd. Tevens verzocht zij de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft de zaak op 6 januari 2005 behandeld, waarbij de verzoekster werd vertegenwoordigd door gemachtigden en de verweerder door een ambtenaar van de gemeente.

De Voorzitter overwoog dat de verzoekster had betoogd dat zij om bedrijfseconomische redenen op zaterdagen moest kunnen produceren. Hoewel de verzoekster een melding had gedaan voor incidentele productie op zaterdag, was deze activiteit niet vergund. De Voorzitter concludeerde dat er voldoende uitzicht op legalisatie bestond, omdat de melding was geaccepteerd. Daarom werd besloten om de last onder dwangsom voor de zaterdagen te schorsen, en werd de gemeente Sliedrecht gelast het griffierecht aan de verzoekster te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving, maar ook de mogelijkheid van legalisatie onder bepaalde omstandigheden.

Uitspraak

200410693/2.
Datum uitspraak: 7 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "De Bioderij B.V.", gevestigd te Sliedrecht,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2004, kenmerk 04.6031, heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De dwangsom is vastgesteld op € 30.000,00 per constatering dat de inrichting van verzoekster, gelegen op het perceel Baanhoek 186 te Sliedrecht, in werking is buiten de aan haar vergunde werk- en productietijden. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 300.000,00.
Bij besluit van 17 december 2004, kenmerk 04.10355, verzonden op 22 december 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 30 december 2004, bij de Raad van State per fax ingekomen op 31 december 2004, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 januari 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door drs. J.P. Schoonderbeek en W.A.M. Nijssen, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.E.D. van Schayk, gemachtigde, en D.M. Roza, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    De onderhavige inrichting is een industriële bakkerij voor onder meer pannenkoeken en poffertjes. Bij besluit van 4 februari 2002 is voor deze inrichting een vergunning verleend krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. Volgens de aanvraag, die deel uitmaakt van de vergunning, vinden de bedrijfsactiviteiten plaats van maandag tot en met vrijdag van 05.00 uur tot 1.00 uur. Op zaterdag worden tussen 6.00 uur en 18.00 uur schoonmaak- en onderhoudswerkzaamheden verricht.
2.3.    Verzoekster heeft betoogd dat het om bedrijfseconomische redenen in ieder geval nodig is om vanaf zaterdag 8 januari 2005 tot april 2005 op een aantal zaterdagen te kunnen produceren. Zij heeft daartoe op 17 december 2004 een melding als bedoeld in artikel 8:19, tweede lid, van de Wet milieubeheer ingediend voor het incidenteel, maar ten hoogste twaalf maal per jaar, op zaterdag produceren van pannenkoeken en poffertjes. Nu de melding bij besluit van 23 december 2004 is geaccepteerd, ligt legalisatie van het op zaterdag werken volgens haar in het verschiet.
2.4.    Vaststaat dat het produceren van pannenkoeken en poffertjes op zaterdag aangevraagd noch vergund is, zodat verweerder terzake handhavend kan optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
De Voorzitter overweegt dat het besluit van 23 december 2004, waarbij de melding is geaccepteerd na ommekomst van de termijn voor het indienen van bezwaar in werking treedt (tenzij er gedurende die een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening bij de Voorzitter wordt gedaan). Gelet hierop bestaat voldoende concreet uitzicht op legalisatie van het op zaterdag produceren en ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te noemen voorlopige voorziening te treffen.
2.5.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht van 17 december 2004, kenmerk 04.10355, en het besluit van 10 augustus 2004, kenmerk 04.6031, voorzover deze betrekking hebben op het op zaterdag produceren van pannenkoeken en poffertjes;
II.    gelast dat de gemeente Sliedrecht aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Van Helvoort
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2005
361