ECLI:NL:RVS:2005:AS2158

Raad van State

Datum uitspraak
12 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403277/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen sloopvergunning voor de Zwarte Madonna in Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 9 maart 2004 een beroep tegen een sloopvergunning niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag voor het selectief slopen van de woningen en bedrijfsruimten aan de Turfmarkt en Schedeldoekshaven, bekend als 'de Zwarte Madonna'. De appellanten, bewoners van Den Haag, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat zij geen gronden hadden aangevoerd die de weigering van de sloopvergunning konden rechtvaardigen.

De Raad van State heeft de zaak op 12 januari 2005 behandeld. De appellanten voerden aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat de gronden voor weigering van de sloopvergunning limitatief zijn opgenomen in de Bouwverordening. De Raad van State oordeelde echter dat de voorzieningenrechter terecht had vastgesteld dat de sloopvergunning alleen kan worden geweigerd op basis van de in de Bouwverordening genoemde gronden. De omstandigheid dat het bestemmingsplan voor de locatie nog niet onherroepelijk was, vormde geen grond voor het weigeren van de vergunning.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep van twee appellanten niet-ontvankelijk, omdat zij geen bezwaar hadden gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit. Voor de overige appellanten werd het hoger beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de voorzieningenrechter werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedures bij het indienen van bezwaar en beroep in bestuursrechtelijke zaken.

Uitspraak

200403277/1.
Datum uitspraak: 12 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
L.Q. O., D.E. S., N.J. H., D. B., C.H. van Z., E.S. D., O.J. D., H.B.S. B., C. van K., I.M. M. en J.F.G. V., allen wonend te Den Haag,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 maart 2004 in het geding tussen:
L.Q. O., D.E. S., N.J. H., D. B., C.H. van Z., A.A. K., E.S. D., O.J. D., H.B.S. B. en C. van K.
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) de Dienst Stedelijke Ontwikkeling van de gemeente Den Haag een vergunning, als bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid, van de Bouwverordening verleend voor het geheel selectief slopen van de woningen en bedrijfsruimten Turfmarkt 51 t/m 439 (oneven) en Schedeldoekshaven 250 t/m 586 (even), plaatselijk bekend als “de Zwarte Madonna” (hierna: de Zwarte Madonna).
Bij besluit van 13 januari 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 maart 2004, verzonden op 10 maart 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door vijf eisers ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het door overige eisers ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 juni 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling van de gemeente Den Haag is, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen reactie ontvangen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2004, waar appellanten in persoon, vertegenwoordigd door L.Q. O., en het college, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, advocaat te Den Haag, en mr. R. Sakkee, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
Het hoger beroep, voorzover ingesteld door I.M. M. en J.F.G. V.
2.1.    Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een op bezwaar of in administratief beroep genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt of administratief beroep te hebben ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit. Op grond van artikel 6:24, eerste lid, van de Awb is deze bepaling in hoger beroep van overeenkomstige toepassing.
Gesteld noch gebleken is dat I.M. M. en J.F.G. V. bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit en beroep hebben ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. Niet valt in te zien op grond waarvan hen dat redelijkerwijs niet kan worden verweten. Derhalve staat artikel 6:13 van de Awb aan ontvankelijkheid in hoger beroep in de weg. Het hoger beroep, voorzover ingesteld door I.M. M. en J.F.G. V., dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het hoger beroep voorzover ingesteld door E.S. D., O.J. D., H.B.S. B. en C. van K. (hierna: D. e.a.)
2.2.    De voorzieningenrechter heeft het beroep, voorzover ingesteld door D. e.a., niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van 22 september 2003. Gesteld noch gebleken is, dat dit oordeel onjuist is. Het hoger beroep, voorzover ingesteld door D. e.a., is derhalve ongegrond.
Het hoger beroep, voorzover ingesteld door L.Q. O., D.E. S., N.J. H., D. B. en C.H. van Z. (hierna: appellanten)
2.3.    Ingevolge artikel 8.1.6 van de Bouwverordening van de gemeente Den Haag moet een sloopvergunning worden geweigerd indien:
a. voor het slopen een vergunning ingevolge de Monumentenwet (1988) of een provinciale of een gemeentelijke Monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend;
b. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en deze ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
c. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken en hun gebruikers in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en deze ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd.
2.4.    In geschil is het oordeel van de voorzieningenrechter dat appellanten in beroep geen gronden hebben aangevoerd op grond waarvan de sloopvergunning kon worden geweigerd.
2.5.    Appellanten voeren tevergeefs aan dat de voorzieningenrechter er ten onrechte van is uitgegaan dat in artikel 8.1.6 van de Bouwverordening de gronden waarop een sloopvergunning kan worden geweigerd, limitatief zijn opgenomen. Zoals de Voorzitter van de Afdeling heeft overwogen in zijn uitspraak van 3 maart 1994, Gst. 1994, 6988, 10, is met artikel 8 van de Woningwet beoogd om in de bouwverordening voorschriften te doen opnemen in het belang van de veiligheid bij het slopen. Gelet daarop, en de bewoordingen van het artikel in aanmerking genomen, is de Afdeling evenals de voorzieningenrechter van oordeel dat een sloopvergunning alleen kan en moet worden geweigerd indien zich een van de weigeringsgronden genoemd in artikel 8.1.6 van de Bouwverordening voordoet. Mitsdien heeft de voorzieningenrechter met juistheid overwogen dat de omstandigheid dat het bestemmingsplan Wijnhavenkwartier, dat onder meer betrekking heeft op de kavel waarop de Zwarte Madonna staat, nog niet in rechte onherroepelijk is geworden, geen grond vormt voor het weigeren van de sloopvergunning. Hetzelfde geldt voor het betoog van appellanten dat de sloopvergunning moet worden vernietigd omdat er voor de op de plaats van de Zwarte Madonna geplande nieuwbouw voldoende alternatieve locaties zijn en omdat de sloop in hun ogen onaanvaardbaar is vanwege een enorm gebrek aan goede en betaalbare huurwoningen.
2.6.    Het hoger beroep, voorzover ingesteld door de overige appellanten, is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep voorzover ingesteld door I.M. M. en J.F.G. V. niet-ontvankelijk;
II.    bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Mathot
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2005
413.