ECLI:NL:RVS:2005:AS2148

Raad van State

Datum uitspraak
12 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400020/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen schadevergoeding door Algemeen Bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid/A16/A4

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 8 december 2003 een eerdere beslissing van het Algemeen Bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid/A16/A4 heeft vernietigd. Het Algemeen Bestuur had op 16 juli 2001 een schadevergoeding van ƒ 48.000,00 (€ 21.781,45) toegekend aan appellant. Dit bedrag was gebaseerd op een advies van de Schadecommissie HSL-Zuid/A16/A4 van 26 juni 2001, waarin de huurwaarde van de woning van appellant werd vastgesteld. Appellant was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de huurwaarde voor zijn woning te laag was in vergelijking met vergelijkbare woningen.

De rechtbank oordeelde dat het Algemeen Bestuur zich terecht had gebaseerd op het advies van de Schadecommissie en dat er geen aanleiding was om aan de onafhankelijkheid van deze commissie te twijfelen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de huurwaarde van vergelijkbare woningen, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het rapport van de Schadecommissie op juiste uitgangspunten was gebaseerd.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 12 januari 2005.

Uitspraak

200400020/1.
Datum uitspraak: 12 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 december 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het Algemeen Bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid/A16/A4.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2001 heeft het Algemeen Bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid/A16/A4 (hierna: het algemeen bestuur) appellant een schadevergoeding toegekend.
Bij besluit van 7 maart 2002 heeft het algemeen bestuur, onder verwijzing naar het advies van de Bezwarencommissie Noord van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid/A16/A4 van 4 januari 2002, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 december 2003, verzonden op 10 december 2003, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 juli 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 19 februari 2004 heeft het algemeen bestuur van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2004, waar appellant in persoon en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda, en mr. A.W. van Engen, secretaris, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het algemeen bestuur zich heeft kunnen baseren op het advies van de Schadecommissie HSL-Zuid/A16/A4 (hierna: de Schadecommissie) van 26 juni 2001 waarbij de schadevergoeding is vastgesteld op ƒ 48.000,00 (€ 21.781,45). Dit bedrag is de som van vier maal het verschil tussen de getaxeerde huurwaarde van de woning van appellant van ƒ 36.000,00 (€ 16.336,09) per jaar zonder tijdelijke uitvoeringseffecten en de huurwaarde van ƒ 24.000,00 (€ 10890,73) per jaar met in achtneming van dergelijke effecten.
2.2.    Appellant betoogt in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat het algemeen bestuur bij de vaststelling van de schadevergoeding is uitgegaan van een te lage huurwaarde. Hij is van oordeel dat de rechtbank onvoldoende betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat bij de vaststelling van een schadevergoeding voor zijns inziens vergelijkbare woningen van een relatief hogere huurwaarde is uitgegaan dan voor zijn woning. Hij verwijst hiertoe naar de woning van [belanghebbende] aan de [locatie], waarbij een huurwaarde is gehanteerd van ongeveer 5,9% van de vrije marktwaarde, dit in tegenstelling tot zijn eigen woning waarbij een huurwaarde is gehanteerd van 3,9% van de vrije marktwaarde.
2.3.    De Afdeling stelt voorop dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het rapport van de Schadecommissie op onjuiste uitgangspunten zou zijn gebaseerd of anderszins op onzorgvuldige wijze tot stand zou zijn gekomen en er evenmin aanleiding bestaat om aan de onafhankelijkheid van de Schadecommissie te twijfelen.
2.4.    De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat van de zijde van het algemeen bestuur ter zitting is verklaard dat de Schadecommissie bij de vaststelling van het schadebedrag is uitgegaan van de zogenoemde objectieve huurwaarde van het pand. De huurwaarde van de woning van appellant is ongeveer gelijk aan die van [belanghebbende]. Dat diens pand een lagere verkoopwaarde heeft dan dat van appellant en dat daardoor de huurwaarde een hoger percentage van de verkoopwaarde van diens pand vormt, heeft bij de vaststelling geen rol gespeeld. Het door appellante in hoger beroep ingebrachte taxatierapport leidt niet tot een ander oordeel, aangezien in dit rapport wel een relatie is gelegd tussen de verkoopwaarde en de daaraan gerelateerde huurwaarde.
2.5.    Gelet op het voorgaande is het hoger beroep ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Groenendijk
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2005
164-465.