ECLI:NL:RVS:2005:AR8739

Raad van State

Datum uitspraak
5 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306670/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

200306670/1.
Datum uitspraak: 5 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Brabantse Milieufederatie", gevestigd te Tilburg,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2003 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een varkens- en rundveebedrijf op het perceel [locatie] te Boxtel, kadastraal bekend gemeente Boxtel, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 29 augustus 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 6 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 24 november 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door F. Kabbouti en ing. R.J.A.M. van Wersch, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Verder is vergunninghouder als partij gehoord, bij monde van mr. J.A.J.M. van Houtum, gemachtigde.
Nadien is het onderzoek heropend. Bij brief van 12 november 2004 heeft de Afdeling partijen verzocht hun zienswijze te geven over de brief van verweerder van 28 juli 2004 met de daarbij gevoegde bijlage. Bij brief van 17 november 2004 heeft appellante en bij brief van 19 november 2004 heeft vergunninghouder aan dit verzoek gevolg gegeven.
Met toestemming van partijen is de zaak niet opnieuw ter zitting behandeld. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.    Overwegingen
2.1.        Ingevolge artikel 8.4, vierde lid, van de Wet milieubeheer, voorzover hier van belang, vervangt een met toepassing van dit artikel verleende vergunning met ingang van het tijdstip waarop zij in werking treedt, de eerder voor de inrichting verleende vergunningen. Deze vergunningen vervallen op het tijdstip waarop de met toepassing van dit artikel verleende vergunning onherroepelijk wordt.
Ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer treedt, in afwijking van artikel 20.3, eerste lid, eerste volzin, in gevallen als bedoeld in artikel 8.5, tweede lid, – waarin de vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet – een besluit als bedoeld in artikel 20.6, eerste lid, niet eerder in werking dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend.
2.2.        Appellante beoogt met haar beroep de vernietiging van het in het procesverloop genoemde besluit tot vergunningverlening.
2.2.1.    Uit het systeem van de Wet milieubeheer volgt dat een onderliggende vergunning als bedoeld in de tweede volzin van artikel 8.4, vierde lid, van de Wet milieubeheer pas vervalt wanneer een vervangende vergunning als bedoeld in de eerste volzin van deze wetsbepaling zowel onherroepelijk is geworden als in werking is getreden.
2.2.2.    Bij besluit van 27 juli 2004 heeft verweerder voor dezelfde inrichting een nieuwe revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend. Het besluit tot verlening van deze vergunning is inmiddels onherroepelijk geworden.
Anders dan appellante na heropening van het onderzoek in haar zienswijze heeft betoogd, zien zowel de bij het bestreden besluit als de bij het besluit van 27 juli 2004 vergunde varkensstal op hetzelfde Groen Label stalsysteem, te weten BB 99.02.070. Dit is in beide vergunningen vastgelegd in voorschrift L.1.1. Ter zitting is door verweerder naar voren gebracht dat de bouwvergunning voor deze stal inmiddels is verleend. Verder heeft vergunninghouder aangegeven dat hij met de bouw van deze stal is begonnen. Dit is door appellante ter zitting niet weersproken. In hetgeen appellante na heropening van het onderzoek in haar zienswijze heeft aangevoerd, ziet de Afdeling, mede gelet op het vorenstaande, geen aanleiding voor het oordeel dat de bij besluit van 27 juli 2004 verleende vervangende revisievergunning niet in werking is getreden.
2.2.3.    Uit het vorenstaande volgt dat de bij het bestreden besluit verleende revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer is komen te vervallen. Dit leidt de Afdeling tot het oordeel dat appellante geen procesbelang meer heeft bij een uitspraak van de Afdeling op haar beroep gericht tegen het besluit van 19 augustus 2003.
2.3.        Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.4.        Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Bossmann
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2005
154-314.