ECLI:NL:RVS:2005:AR8736

Raad van State

Datum uitspraak
5 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405085/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavend optreden bij vermeende afwijking bouwvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 14 mei 2004 het beroep ongegrond verklaarde. Appellant had verzocht om handhavend optreden tegen een vermeende afwijking van de bouwvergunning die was verleend aan [vergunninghouder] voor een verbouwing van een woning aan de [locatie] te Rhenen. Het college van burgemeester en wethouders van Rhenen had op 17 juli 2002 afwijzend beslist op het verzoek van appellant. Appellant stelde dat de geluidwering tussen de woningen niet was nageleefd en verzocht om onderzoek. Het college liet een onderzoek uitvoeren door Schoonderbeek B.V., dat concludeerde dat de verbouwing niet leidde tot een schending van de isolatie-eisen uit het Bouwbesluit. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld en dat er geen grond was voor het oordeel dat het college de zolderruimte in het onderzoek had moeten betrekken. Appellant betoogde dat het college te beperkt had gekeken naar zijn verzoek, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgde appellant hierin niet. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200405085/1.
Datum uitspraak: 5 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rhenen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 14 mei 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Rhenen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van appellant om handhavend optreden ter zake van een vermeende afwijking van de aan [vergunninghouder] verleende bouwvergunning voor een verbouwing/uitbreiding van de woning aan de [locatie] te Rhenen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 maart 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 mei 2004, verzonden op 19 mei 2004, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 juni 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 augustus 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2004, waar appellant in persoon, vergezeld van zijn echtgenote, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.H.P. Hofs en F.H. Huwaë, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij onherroepelijk besluit van 15 september 1999 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor een verbouwing en uitbreiding van een bestaande woning op het perceel. Bij brief van 4 juni 2001 heeft appellant het college bericht dat zijns inziens de aan die vergunning verbonden voorwaarden met betrekking tot de geluidwering tussen ruimten niet is nageleefd en verzocht daarnaar onderzoek in te stellen en maatregelen te treffen. Het college heeft daarop adviesbureau voor milieu, arbeidsomstandigheden en bouwfysica Schoonderbeek en Partners Advies B.V. (hierna: Schoonderbeek B.V.) onderzoek laten instellen naar de geluidwerendheid van de scheidingsmuur tussen de woning van [vergunninghouder] en die van appellant. In het op 5 juni 2002 door Schoonderbeek B.V. uitgebrachte rapport wordt geconcludeerd dat de veranderingen van de woning niet hebben geleid tot het niet voldoen aan de isolatie-eisen uit het Bouwbesluit die gelden voor nieuw te bouwen woningen. Bij zijn beslissing op bezwaar heeft het college zijn op dat rapport gebaseerde standpunt dat er geen grond bestaat voor het eisen van aanvullende voorzieningen, gehandhaafd.
2.2.    De verbouwing van de woning heeft blijkens de bouwvergunning van 15 september 1999 slechts betrekking op een badkamer, (open) keuken en een kelder. Dit in aanmerking nemende heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat het college ten onrechte heeft nagelaten de zolderruimte van de woning in het onderzoek te betrekken. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat bij het onderzoek niet de vereiste zorgvuldigheid is betracht. De omstandigheid dat de geluidmetingen in de woonkamer en niet in het keukengedeelte daarvan zijn verricht maakt dat niet anders. De hier van belang zijnde in de bouwvergunning van 15 september 1999 opgenomen voorwaarde met betrekking tot geluidwerendheid heeft betrekking op de isolatiewaarde van de tussen verblijfsruimten in woningen aanwezige scheidingsconstructies ongeacht het van die ruimten gemaakte gebruik. In dat kader is niet relevant of het plaatsen van de keuken en het installeren van de badkamer moet worden aangemerkt als een bouwvergunningplichtige activiteit. Appellant heeft voorts geen deskundigenrapport overgelegd waaruit blijkt dat niet wordt voldaan aan meergenoemde voorwaarde. De rechtbank heeft gelet hierop terecht geoordeeld dat het college bij zijn beslissing op bezwaar mocht uitgaan van de juistheid van voormeld rapport van 5 juni 2002.
2.3.    Appellant betoogt ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat het college een te beperkte uitleg heeft gegeven aan zijn brief van 4 juni 2001 door slechts te (laten) onderzoeken of het bouwplan op het punt van geluidwerendheid overeenkomstig de bouwvergunning is gerealiseerd. Volgens appellant had het college ook moeten bezien hoe de door hem ervaren geluidoverlast anderszins kan worden beperkt. De Afdeling volgt appellant niet in dat betoog. Het in de brief van 4 juni 2001 vervatte verzoek heeft uitdrukkelijk betrekking op de vermeende afwijking van de aan de bouwvergunning verbonden voorwaarde. Voor een ruimere interpretatie van dat verzoek biedt die brief geen aanknopingspunten.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Duursma
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2005
66-412.