200404782/1.
Datum uitspraak: 5 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 27 april 2004 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Heerenveen.
Bij besluit van 3 oktober 2002 heeft de raad van de gemeente Heerenveen (hierna: de raad) het verzoek van appellant om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) afgewezen.
Bij besluit van 8 mei 2003 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 april 2004, verzonden op diezelfde datum, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 juni 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 augustus 2004 heeft de raad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2004, waar appellant in persoon en vergezeld van [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.A. Doelman en mr. G.H.D. van der Veer, beiden ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Aannemelijk is dat het hoger beroepschrift tijdig ter post is bezorgd en derhalve tijdig is ingediend.
2.2. Ingevolge artikel 49 van de WRO, voorzover thans van belang, kent de gemeenteraad een belanghebbende, voorzover blijkt dat hij ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op diens verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.3. Vaststaat dat het bestemmingsplan “Heerenveen-Centrum” op 25 juni 1990 door de raad is vastgesteld en dat het op 17 september 1992 onherroepelijk is geworden.
Op 17 september 1997 is het perceel aan de [locatie], kadastraal bekend [plaats], sectie […], nummer […] (hierna: het perceel) door [verkoper] aan appellant verkocht, waarna het op 16 oktober 1997 bij notariële akte aan hem geleverd is. Bij schrijven van 20 augustus 2002 heeft appellant om vergoeding van planschade verzocht “voor het buiten de eigenaar om veranderen van woning tot bijgebouw”. Bij aanvullend schrijven van 23 september 2002 heeft hij gesteld dat zijn pand daardoor aanmerkelijk in waarde is gedaald.
2.4. Gelet op de bewoordingen van appellants verzoek hebben de raad en de rechtbank dit terecht aangemerkt als een verzoek als bedoeld in artikel 49 van de WRO. Aangezien appellant ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan “Heerenveen-Centrum” nog geen eigenaar was van het perceel is de beweerdelijk door hem geleden schade niet het gevolg van voornoemd bestemmingsplan, zodat de raad het verzoek terecht heeft afgewezen. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen. Hetgeen appellant heeft aangevoerd maakt dit niet anders.
2.5. De rechtbank heeft daarnaast terecht en op goede gronden overwogen dat de vraag of appellant schade heeft geleden als gevolg van de door de gemeente Heerenveen verstrekte informatie noch zijn verzoek om vergoeding van de schade geleden door de dwangsombeschikkingen en zijn verzoek om de bestemming van zijn pand te wijzigen in een woonbestemming in dit geding ter beoordeling staan.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Glerum, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Glerum
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2005