200407448/2.
Datum uitspraak: 29 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoekers sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [verzoekers sub 3], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 17 december 2003 heeft de gemeenteraad van Moerdijk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 november 2003, het bestemmingsplan "Kern Fijnaart" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 juli 2004, nr. 966954, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers sub 1] bij brief van 1 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2004, [verzoeker sub 2] bij brief van 3 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2004, en [verzoekers sub 3] bij brief van 7 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 1 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2004, hebben [verzoekers sub 1] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 3 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2004, heeft [verzoeker sub 2] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 7 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2004, hebben [verzoekers sub 3] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 17 december 2004, waar [verzoekers sub 1], in persoon van [verzoeker sub 1], [verzoekers sub 3], in persoon van [verzoeker sub 3] en bijgestaan door mr. M.J. Smaling, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door J.G.A.M. van de Wijdeven, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Moerdijk, vertegenwoordigd door J.A. van Broekhoven, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord. [verzoeker sub 2] is ter zitting niet verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een geactualiseerde juridisch-planologische regeling voor de kern Fijnaart en is in hoofdzaak conserverend van aard.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan grotendeels goedgekeurd.
2.3. [verzoekers sub 1] en [verzoekers sub 3] stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" voor gronden aan de Edvard Griegstraat.
[verzoekers sub 1] voeren daartoe aan dat de aard, omvang en hoogte van de te bouwen aanleunwoningen zodanig zijn dat daardoor een ernstige inbreuk wordt gemaakt op hun leefmilieu, woongenot en privacy. Volgens hen is onvoldoende onderzoek verricht naar de zorgbehoefte op korte en lange termijn. [verzoekers sub 3] voeren aan dat ten onrechte geen nieuwe inspraakronde is gehouden na de gewijzigde vaststelling van het plan. Daarnaast stellen zij dat de bouwhoogte en het bebouwingspercentage onaanvaardbaar groot zijn en dat verweerder hun bezwaren op dit punt onvoldoende heeft weerlegd.
2.3.1. Verweerder acht dit plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft daaraan goedkeuring verleend. Hij heeft daartoe overwogen dat de noodzaak van de in het plan voorziene uitbreiding van het verzorgingshuis voldoende is aangetoond. Op deze inbreidingslocatie in het centrum van de kern Fijnaart acht hij dichtere bebouwingsvormen aanvaardbaar. De door het plan veroorzaakte aantasting van het leefklimaat van verzoekers, is volgens hem niet onaanvaardbaar.
2.3.2. Het bestreden plandeel ligt achter de woningen en/of praktijkruimte van verzoekers. Uit de plankaart in samenhang met artikel 8 van de planvoorschriften volgt dat het bebouwingsvlak op de omstreden gronden tot maximaal 75% mag worden bebouwd en dat voor deze gronden een maximale bouwhoogte van 11 meter geldt. Gelet hierop acht de Voorzitter het aannemelijk dat de in het plan voorziene uitbreiding van het verzorgingshuis van invloed zal zijn op het woon- en leefklimaat van verzoekers. Hij ziet op voorhand evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door het plan veroorzaakte aantasting van het woon- en leefklimaat van verzoekers niet onaanvaardbaar is. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat het plandeel een inbreidingslocatie vormt te midden van de bestaande bebouwing in de kern en dat het bebouwingsvlak op een afstand van ongeveer 10 tot 14 meter van de woningen en/of praktijkruimte van verzoekers ligt. Voorts is wat betreft de maximale bouwhoogte aansluiting gezocht bij de maximale bouwhoogte voor het bestaande deel van het aan de overzijde van de Edvard Griegstraat gelegen verzorgingshuis. De maximale bouwhoogte wijkt bovendien niet aanzienlijk af van de maximale bouwhoogte voor de omringende gronden welke varieert van 8 tot 10 meter.
De Voorzitter ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van verweerder op dit onderdeel onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd.
De Voorzitter ziet op voorhand geen reden voor twijfel aan de in de stukken geschetste behoefte aan zorg in de kern Fijnaart. Daarbij neemt hij in aanmerking dat deze behoefte zowel in gemeentelijk als provinciaal onderzoek is aangetoond. Voorts is van belang dat het College bouw ziekenhuisvoorzieningen, als toetsende instantie voor bouwprojecten die vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet ziekenhuisvoorzieningen, heeft ingestemd met de in het plan mogelijk gemaakte uitbreiding van het verzorgingshuis en de daaraan ten grondslag liggende behoefteraming.
Het bezwaar van [verzoekers sub 3] aangaande het ontbreken van een nieuwe inspraakronde na de gewijzigde vaststelling van het plan, is niet als bedenking kenbaar gemaakt bij verweerder. De Voorzitter acht het gelet hierop aannemelijk dat dit beroepsonderdeel in de bodemprocedure door de Afdeling niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Nu het voorts geen ambtshalve te toetsen aspect betreft, ziet de Voorzitter geen aanleiding dit bezwaar van verzoekers te beoordelen.
2.3.3. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen het belang dat is gediend met uitvoering van het plan, acht de Voorzitter geen reden aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken van [verzoekers sub 1] en [verzoekers sub 3] dienen te worden afgewezen.
2.4. [verzoeker sub 2] stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied" en de aanduiding 'glastuinbouw' voor gronden aan de [locatie sub 2]. Hij voert daartoe aan dat zijn glastuinbouwbedrijf ten onrechte in dit plan voor de bebouwde kom is opgenomen.
2.4.1. Verweerder acht de door de gemeenteraad gekozen planbegrenzing niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft daaraan goedkeuring verleend.
2.4.2. Hetgeen verzoeker aanvoert geeft de Voorzitter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Niet is gebleken dat inwerkingtreding van het plan zal leiden tot ernstige onomkeerbare gevolgen in de periode tot aan de uitspraak op het beroep van verzoeker. Evenmin is gebleken dat de belangen van verzoeker door inwerkingtreding van het plan anderszins ernstig worden geschaad. Gelet hierop ontbreekt het voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste spoedeisende belang en dient het verzoek van [verzoeker sub 2] te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Rop
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2004