ECLI:NL:RVS:2004:AR8390

Raad van State

Datum uitspraak
29 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404408/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor serre op basis van welstandsadvies

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Borsele op 21 februari 2003 een bouwvergunning geweigerd voor de bouw van een serre aan de woning van [wederpartij] op het perceel [locatie] te [plaats]. De weigering was gebaseerd op het advies van de welstandscommissie, die oordeelde dat het bouwplan in strijd was met redelijke eisen van welstand. Het college heeft het bezwaar van [wederpartij] tegen deze weigering ongegrond verklaard. De rechtbank Middelburg heeft op 20 april 2004 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en de beslissing van het college vernietigd, omdat het college niet voldoende was ingegaan op de bezwaren van [wederpartij] tegen het welstandsadvies.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 november 2004 ter zitting behandeld. Het college was vertegenwoordigd door mr. A.I. Elling, terwijl [wederpartij] in persoon verscheen, bijgestaan door mr. J.C.G. Schouten. De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de beslissing van het college niet deugdelijk was gemotiveerd. De Afdeling heeft benadrukt dat bij de welstandstoetsing aan het advies van de welstandscommissie groot gewicht moet worden toegekend en dat het college niet aan het advies gebonden is, maar dit wel als uitgangspunt kan nemen.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat de negatieve welstandsadviezen van de commissie niet zodanige gebreken vertoonden dat het college daarop niet mocht afgaan. De beslissing van het college om de bouwvergunning te weigeren was naar het oordeel van de Afdeling deugdelijk gemotiveerd en in overeenstemming met de Woningwet. Het hoger beroep van het college is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van [wederpartij] is ongegrond verklaard.

Uitspraak

200404408/1.
Datum uitspraak: 29 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Borsele,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 20 april 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2003 heeft appellant (hierna: het college) [wederpartij] bouwvergunning geweigerd voor de bouw van een serre aan haar woning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 2 juli 2003 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 april 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 25 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 juli 2004 heeft [wederpartij] een memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2004, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.I. Elling, ambtenaar der gemeente, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. J.C.G. Schouten, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Woningwet mogen het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
2.2.    Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet mag de bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2.3.    Ingevolge artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
2.4.    Ingevolge artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, voorzover hier van belang, dient de beslissing op bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
2.5.    Het college heeft de door [wederpartij] gevraagde bouwvergunning voor de bouw van een serre aan haar woning geweigerd, omdat het bouwplan strijdig wordt geacht met redelijke eisen van welstand.
2.6.    De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het college in de beslissing op bezwaar ten onrechte niet is ingegaan op de bezwaren van [wederpartij] tegen het welstandsadvies, zodat de beslissing niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
2.7.    De Afdeling deelt dit oordeel van de rechtbank niet. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling moet bij de welstandstoetsing aan het advies van de welstandscommissie als regel groot gewicht worden toegekend. De Woningwet voorziet niet zonder reden in de instelling van een commissie van onafhankelijke deskundigen voor het uitbrengen van adviezen over ingediende bouwplannen. Deze advisering moet worden gezien als een waarborg voor een verantwoorde en – binnen zekere grenzen – geobjectiveerde beoordeling van welstandaspecten. Hoewel het college niet aan het advies van de commissie gebonden is en het voor de beslissing verantwoordelijk is, mag het aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van het advies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij een tegenadvies wordt overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders, indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college het niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen.
2.8.    Bij brief van 24 januari 2003 heeft het college [wederpartij] in kennis gesteld van het oordeel van de welstandscommissie van 20 januari 2003 dat het bouwplan vanwege de hoofdvorm en de samenstelling van de serre met de woning in strijd is met redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie heeft geadviseerd de diepte van de serre te beperken tot 2,5 meter, de serre iets verder terug te laten liggen ten opzichte van de bestaande gevel en het dak van de serre plat af te dekken. Daarop heeft [wederpartij] bij brief van 26 januari 2003 het college bericht dat zij ondanks het oordeel en het advies van de welstandscommissie de aanvraag om bouwvergunning in ongewijzigde vorm handhaaft, mede omdat zij het advies gebrekkig vindt. Naar aanleiding hiervan heeft het college het bouwplan nogmaals aan de welstandscommissie voorgelegd. Op 3 februari 2003 is de welstandscommissie opnieuw tot het oordeel gekomen dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, omdat de serre zich door de relatief grote diepte en vierkante vorm qua plattegrond niet voegt als ondergeschikt bouwvolume aan de hoofdmassa van de bestaande woning. Voorts heeft het college het bouwplan voor een second opinion voorgelegd aan de regionale welstandscommissie, die op 5 februari 2003 eveneens tot het oordeel is gekomen dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Vervolgens heeft het college bij beslissing van 21 februari 2003 de gevraagde bouwvergunning geweigerd wegens strijd met redelijke eisen van welstand, onder vermelding van de overwegingen van de welstandscommissie, welke tot de negatieve adviezen hebben geleid.
2.9.    De Afdeling is allereerst van oordeel dat de negatieve welstandsadviezen, op zichzelf en bezien in hun onderlinge samenhang, naar inhoud en wijze van totstandkoming ervan niet zodanige gebreken vertonen dat het college daarop niet mocht afgaan. In dit verband acht de Afdeling van belang dat het college naar aanleiding van de brief van [wederpartij] van 26 januari 2003 over het welstandsadvies van 20 januari 2003, nogmaals bij de welstandscommissie en daarnaast ook nog bij de regionale welstandscommissie advies over het bouwplan heeft ingewonnen.
Voorts is de Afdeling van oordeel dat de beslissing van het college van 21 februari 2003 tot weigering van de gevraagde bouwvergunning deugdelijk is gemotiveerd.
Verder wordt in aanmerking genomen dat [wederpartij] geen deskundig tegenadvies heeft ingebracht. Aan haar bezwaren tegen de welstandsadviezen betreffende de oppervlakte, de inhoud, de situering en het dak van de serre, die alle op het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk betrekking hebben, kon het college in de beslissing op bezwaar dan ook voorbijgaan en volstaan met verwijzing naar het oordeel van de welstandscommissie.
Gelet hierop is de beslissing op bezwaar niet in strijd met artikel 7:12 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 3:9 van die wet, gemotiveerd.
2.10.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.11.    De Afdeling zal voorts doen wat de rechtbank zou behoren te doen en het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 2 juli 2003 alsnog ongegrond verklaren.
2.12.    Nu het college gelet op de welstandsadvisering het bouwplan niet ten onrechte in strijd met redelijke eisen van welstand heeft geoordeeld, heeft het college de door [wederpartij] gevraagde bouwvergunning, gelet op het bepaalde in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, terecht geweigerd.
2.13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 20 april 2004, Awb 03/510;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2004
202.