200402369/1.
Datum uitspraak: 29 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap "De Kreek Holding B.V.", gevestigd te Oosterhout,
appellante,
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
Bij besluit van 25 juni 2001 heeft verweerder aan (W)easycup B.V. subsidie verleend op grond van de Subsidieregeling milieugerichte technologie 2001.
Bij het aan appellante, rechtsopvolger van (W)easycup B.V., gerichte besluit van 8 september 2003 heeft verweerder het subsidiebedrag vastgesteld op € 106.119,86.
Bij besluit van 5 februari 2004, verzonden op diezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 19 mei 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. F. Jassies en [gemachtigde], is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) kan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken.
Bij besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 19 december 2000 is, gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wm, de Subsidieregeling milieugerichte technologie 2001 (Stcrt. 2000, 251; hierna: de Subsidieregeling) in werking getreden.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder a en ten zesde, van de Subsidieregeling worden als subsidiabele kosten in aanmerking genomen de reis- en verblijfskosten alsmede de kosten van deelneming aan wetenschappelijke symposia, tot ten hoogste 10% van de projectkosten, voorzover deze noodzakelijk zijn, rechtstreeks aan het project zijn toe te rekenen en door de subsidieaanvrager zijn gemaakt en betaald.
2.1.1. Bij besluit van 8 december 1998 is het Besluit milieusubsidies (Stb. 1998, 720) vastgesteld, houdende regels ter stroomlijning van de opzet van milieusubsidies.
Ingevolge artikel 10, aanhef en onder d, van het Besluit milieusubsidies, is de subsidieontvanger verplicht een administratie te voeren die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze de subsidiabele kosten kunnen worden afgelezen.
2.2. Naar aanleiding van de opmerkingen van appellante over de bezwaar- en beroepsmogelijkheden wordt het volgende overwogen. De beschikking tot subsidievaststelling is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), waartegen op grond van die wet bezwaar kan worden gemaakt. Nadat een beslissing op bezwaar is genomen kan een belanghebbende daartegen in beginsel ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb beroep instellen bij de rechtbank. Ingevolge artikel 8:6, eerste lid, van de Awb, kan zodanig beroep echter niet worden ingesteld tegen een besluit waartegen beroep bij een andere administratieve rechter kan of kon worden ingesteld. Ingevolge artikel 20.1 van de Wm gelezen in samenhang met artikel 15.13 van de Wm kan tegen een besluit op basis van de Subsidieregeling, waarvan in het voorliggende geval sprake is, rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Appellante heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
2.3. Bij de in bezwaar gehandhaafde vaststellingsbeschikking heeft verweerder bepaald dat de kosten voor automaterialen (ƒ 3290,00/€ 1492,94), de overige autokosten (ƒ 43.988,00/€ 19.960,88) geen rechtstreeks aan het project toe te rekenen projectkosten betreffen, alsmede dat de kosten voor materialen bij de bouw van de matrijs (ƒ 96.000,00/€ 43.562,90) en kleine materialen (ƒ 30.000,00/€ 13.613,41) onvoldoende zijn gespecificeerd. Deze kosten zijn derhalve niet subsidiabel op basis van de Subsidieregeling.
2.4. Appellante betoogt dat de [partij] niet als medeaanvrager, doch als projectpartner dient te worden aangemerkt.
In de beschikking tot subsidieverlening van 25 juni 2001 is de [partij] aangeduid als medeaanvrager. Hiertegen is geen bezwaar gemaakt. Zoals verweerder dienaangaande terecht heeft opgemerkt is de vraag of de [partij] al dan niet medeaanvrager is, nu derhalve niet meer aan de orde. Dit betoog faalt derhalve.
2.5. Het betoog van appellante dat de gemaakte kosten gerelateerd aan het autogebruik wel rechtstreeks aan het project zijn toe te rekenen en dat de opgave van de gemaakte materiaalkosten wél onderbouwd is, slaagt evenmin.
Verweerder heeft dienaangaande in de beslissing op bezwaar terecht overwogen dat indien een aanvraag voor subsidiëring van reiskosten, zoals in dit geval kosten voor automaterialen en overige autokosten, wordt ingediend, moet worden aangetoond dat deze rechtstreeks aan het project zijn toe te rekenen. In het door appellante ingediende verzoek om vaststelling van de subsidie zijn de kosten onvoldoende inzichtelijk gemaakt om als subsidiabele kosten op grond van artikel 3 van de Subsidieregeling te worden aangemerkt.
Voorts heeft verweerder met juistheid overwogen dat de [partij], gelet op haar rol als medeaanvrager, op grond van artikel 10 van het Besluit milieusubsidies, verplicht is een volledige financiële eindverantwoording af te leggen, hetgeen inhoudt dat ook de kosten van deze firma gespecificeerd dienen te worden. Appellante heeft een dergelijke specificatie, ook na herhaalde verzoeken van verweerder daartoe, niet ingediend, zodat met de gestelde kosten bij de subsidievaststelling op goede gronden geen rekening is gehouden.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Glerum, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart w.g. Glerum
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2004