200408292/2.
Datum uitspraak: 24 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 8 juli 2003, heeft het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk het wijzigingsplan "Kern Noordhoek, [locatie]" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 26 augustus 2003, no. 929226, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Dit besluit is door de Afdeling bij uitspraak van 6 mei 2004,
200307060/1, vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 augustus 2004, nr. 950384/1020629, opnieuw beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 8 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 8 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 december 2004, waar verzoekers in persoon, en bijgestaan door mr. A. Vinkenborg, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door J.G.A.M. van de Wijdeven, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk, vertegenwoordigd door J.A. van Broekhoven, ambtenaar van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de bouw van een woning op een voormalige bedrijfslocatie aan de [locatie]. Bij het bestreden besluit heeft verweerder goedkeuring aan het plan verleend.
2.3. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend. Daartoe voeren zij aan dat niet is onderzocht of de geluidhinder vanwege de [locatie] op de voorziene woning tot een aanvaardbaar niveau blijft beperkt. Voorts is volgens hen de stelling van verweerder dat de bouwlocatie gelet op het verrichte bodemonderzoek geschikt is voor woningbouw, onvoldoende gemotiveerd.
2.3.1. Verweerder stelt dat een akoestisch onderzoek niet is vereist nu het gemeentebestuur van Moerdijk heeft besloten de maximumsnelheid op de [locatie] tot 30 kilometer per uur te beperken. Uit het verrichte bodemonderzoek blijkt volgens verweerder dat de beoogde bouwlocatie geschikt is voor woningbouw.
2.3.2. Het gemeentebestuur heeft voorafgaand aan de vaststelling van het plan een verkeersbesluit genomen waarbij onder meer de [locatie] is aangewezen als zone waarin een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt. Onder omstandigheden kan bij de voorbereiding van een plan dat betrekking heeft op gronden langs een weg waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur is ingesteld, in verband met de vereiste belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het verrichten van akoestisch onderzoek vereist zijn. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Uit de stukken blijkt dat het wegprofiel zal worden aangepast aan de ingestelde maximumsnelheid en dat het aantal verkeersbewegingen niet zo groot is dat ondanks de maximumsnelheid een aanzienlijke geluidbelasting is te verwachten.
Gelet hierop is de Voorzitter van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het verrichten van akoestisch onderzoek in dit geval niet is vereist.
Uit het verrichte bodemonderzoek blijkt dat het grondwater ter plaatse van de voormalige werkplaats en loods een sterk verhoogd gehalte arseen bevat. Deze gebouwen zullen blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting voorafgaand aan de bouw van de woning worden gesloopt, waarna deze gronden geheel zullen worden verhard. Uit het verrichte bodemonderzoek blijkt voorts dat de gronden ter plaatse van de voorziene woning niet zijn vervuild. Onder deze omstandigheden ziet de Voorzitter geen aanleiding om het goedkeuringsbesluit van verweerder in zoverre te schorsen.
2.4. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen het belang dat is gediend met uitvoering van het plan, acht de Voorzitter geen reden aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Rop
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2004