ECLI:NL:RVS:2004:AR8350
Raad van State
- Hoger beroep
- B.J. van Ettekoven
- L. Groenendijk
- Rechtspraak.nl
Weigering omzetten voorwaardelijke toevoeging in definitieve toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand
In deze zaak heeft de Raad van State op 29 december 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de Raad voor Rechtsbijstand ’s-Gravenhage om een voorwaardelijke toevoeging om te zetten in een definitieve toevoeging. De appellant had op 14 oktober 2002 een voorwaardelijke toevoeging ontvangen, maar de raad weigerde deze om te zetten, omdat appellant na afloop van de procedure waarvoor rechtsbijstand was verzocht, een bedrag van € 10.118,84 had ontvangen. Dit bedrag overschreed de grens die in artikel 34, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) is gesteld.
De rechtbank ’s-Gravenhage had eerder op 22 januari 2004 het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij het ontvangen bedrag grotendeels had besteed aan het aflossen van schulden en een deel aan zijn ex-vrouw had geschonken. De Raad van State oordeelde echter dat de Raad voor Rechtsbijstand op goede gronden had geoordeeld dat appellant niet de benodigde gegevens had verstrekt om te beoordelen of zijn schulden in mindering konden worden gebracht op zijn vermogen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij mr. B.J. van Ettekoven als lid van de enkelvoudige kamer en mr. L. Groenendijk als ambtenaar van Staat aanwezig waren.