200402698/1.
Datum uitspraak: 29 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "HGP Systems Integration B.V.", gevestigd te Wassenaar,
appellante,
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
Bij besluit van 12 november 2003 heeft verweerder de aanvraag van appellante om subsidie op grond van de Subsidieregeling milieugerichte technologie 2003 voor het project “With methanol from biomass to biomobile” afgewezen.
Bij besluit van 19 februari 2004, verzonden op diezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 april 2004.
Bij brief van 19 mei 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ozinga, advocaat te 's-Gravenhage, en D.E. Hielema en P. Slootweg, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J. Martens en drs. B. du Pré, gemachtigden, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) kan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van milieubeheer subsidie verstrekken.
2.1.1. Bij besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 januari 2003 is, gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wm, de Subsidieregeling milieugerichte technologie 2003 (Stcrt. 2003, 20; hierna: de Subsidieregeling) vastgesteld.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Subsidieregeling, voor zover hier van belang, kan subsidie worden verleend, indien de subsidieaanvrager in hoofdzaak in Nederland een project uitvoert dat, mede gelet op in het tweede lid genoemde aspecten, voor zover deze van toepassing zijn, naar het oordeel van de minister in voldoende mate bijdraagt aan de realisatie van de doelstellingen van een subsidieprogramma als bedoeld in deze regeling.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, aanhef en onder d, is één van de aspecten, bedoeld in het eerste lid, de slaagkans van het project.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder b, aanhef en ten tweede, van de Subsidieregeling, komt een project voor subsidie in aanmerking indien het een demonstratieproject betreft waarbij demonstratie van de gehele keten plaatsvindt vanaf de productie van de grondstof tot en met de levering van de energiedrager aan de eindgebruiker.
2.2. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 19 februari 2004 heeft verweerder de aanvraag van appellante om subsidie afgewezen omdat er onvoldoende zicht is op de financiering van de keten en appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de eindgebruiker van de energiedrager zal deelnemen aan het project.
2.2.1. Appellante beperkt haar beroep tot de eerste afwijzingsgrond. In haar beroepschrift verwijst zij naar het in bezwaar aangevoerde en verzoekt zij dit als herhaald en ingelast te beschouwen. Zij heeft echter geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de bezwaren tegen de tweede afwijzingsgrond – dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de eindgebruiker van de energiedrager zal deelnemen aan het project - in het bestreden besluit onjuist zouden zijn. Ook overigens is niet gebleken dat die weerlegging onjuist is. Voorzover ter zitting de tweede afwijzingsgrond is aangevochten, laat de Afdeling dit betoog als zijnde te laat om daarop nog naar behoren te kunnen reageren door verweerder en daarom in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing. Niet is gebleken dat appellante deze beroepsgrond niet eerder heeft kunnen opwerpen.
De tweede afwijzingsgrond moet als onbestreden worden aangemerkt. Deze draagt de afwijzing zelfstandig. De Afdeling concludeert daarom dat de subsidie in zoverre terecht is geweigerd. Het beroep kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
2.3. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2004