200402592/1.
Datum uitspraak: 22 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 19 februari 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 14 maart 2003 heeft appellant (hierna: het college) [wederpartij] gelast de op het perceel, kadastraal bekend gemeente Apeldoorn sectie […], nummer […], geplaatste containerkeet binnen zes weken na dagtekening van dat besluit te verwijderen en verwijderd te houden onder oplegging van een dwangsom.
Bij besluit van 26 november 2003 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 februari 2004, verzonden op 20 februari 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 26 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2004, waar het college, vertegenwoordigd door G.L. ter Brugge, ambtenaar van de gemeente, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, zijn verschenen.
2.1. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2. Het college komt op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het niet in redelijkheid tot het besluit van 14 april 2003 heeft kunnen komen, zonder [wederpartij] in de gelegenheid te stellen om met vergunning of een gedoogverklaring als alternatief voor de te verwijderen keet een schuur bij de woning te bouwen overeenkomstig de voorschriften behorende bij een woonbestemming. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat niet is voldaan aan de verplichting om tijdig het bestemmingsplan te herzien, overeenkomstig artikel 33, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
2.3. Anders dan de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten handhavend op te treden. In de omstandigheid dat niet is voldaan aan de in artikel 33, eerste lid, van de WRO neergelegde verplichting het bestemmingsplan tenminste eenmaal in de tien jaren te herzien, ziet de Afdeling geen grond voor het aannemen van een bijzonder geval op grond waarvan het college van handhaving had behoren af te zien. Dat het college bereid is een planherziening ten behoeve van een woonbestemming voor het perceel te bevorderen, maar slechts onder de voorwaarde dat [wederpartij] de kosten daarvan voor zijn rekening neemt, biedt evenmin grond voor dat oordeel. De containerkeet zal immers niet in een nieuw bestemmingsplan worden opgenomen. De omstandigheid dat [wederpartij], op basis van een door een ambtenaar van de gemeente verstrekte kopie van de plankaart, ervan is uitgegaan dat ter plaatse een woonbestemming gold, maakt dat niet anders. Niet kan staande worden gehouden dat hij hieraan het gerechtvaardigde vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat het college niet tegen de containerkeet zou optreden. Evenmin is gebleken dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is tot de daarmee te dienen belangen.
2.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 19 februari 2004, 03/1823 en 04/45;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart w.g. Duursma
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004