ECLI:NL:RVS:2004:AR8003

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402585/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Venlo inzake vrijstelling op aanvraag WRO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. De rechtbank had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, omdat het college van burgemeester en wethouders van Venlo niet tijdig had beslist op haar bezwaarschrift tegen de aanvraag om vrijstelling op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De rechtbank bepaalde dat het college binnen acht weken na de uitspraak een reëel besluit moest nemen.

Het college heeft op 27 mei 2002 het bezwaarschrift gegrond verklaard, maar weigerde op 7 januari 2003 de vrijstelling te verlenen. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld, dat door de rechtbank op 1 maart 2004 ongegrond werd verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 2 november 2004 ter zitting behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het besluit van het college van 7 januari 2003 als een beslissing op bezwaar moet worden aangemerkt. De Afdeling concludeerde dat er geen grond was voor een ander oordeel en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De beslissing van de Raad van State werd uitgesproken in naam der Koningin op 22 december 2004, waarbij de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200402585/1.
Datum uitspraak: 22 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 1 maart 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Venlo.
1.    Procesverloop
Bij uitspraak van 18 april 2002 heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door appellante ingestelde beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het door haar op 12 november 2001 ingediende bezwaarschrift tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om het verlenen van vrijstelling met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) gegrond verklaard en bepaald dat het college binnen acht weken na deze uitspraak een reëel besluit op dat bezwaarschrift dient te nemen.
Bij besluit van 27 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) het op 12 november 2001 ingediende bezwaarschrift gegrond verklaard en overwogen dat, zodra de gemeenteraad in zijn vergadering van 13 juli 2001 een voorbereidingsbesluit heeft genomen, de aanvraag om vrijstelling verder in behandeling zal worden genomen.
Bij uitspraak van 16 december 2002 heeft de rechtbank het op 9 oktober 2002 ingestelde beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het op 12 november 2001 ingediende bezwaarschrift gegrond verklaard en bepaald dat het college binnen vier weken na deze uitspraak een reëel besluit op dat bezwaarschrift dient te nemen.
Bij besluit van 7 januari 2003 heeft het college geweigerd om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO te verlenen.
Het daartegen door appellante ingestelde beroep is door de rechtbank met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan het college ter behandeling als bezwaarschrift.
Bij besluit van 13 juni 2003 heeft het college het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 1 maart 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 28 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 juni 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.M.H.F. Teunissen, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H.J.M. Michels, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het besluit van het college van 7 januari 2003 naar wijze van totstandkoming en inhoud dient te worden aangemerkt als een beslissing op bezwaar. Anders dan appellante betoogt, staat het stelsel van de Algemene wet bestuursrecht er niet aan in de weg dat, in geval tegen het niet tijdige beslissen bezwaar is gemaakt, het bestuursorgaan een beslissing op dat bezwaar neemt. In hetgeen appellante voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor een ander oordeel. Nu gelet op het vorenstaande tegen het besluit van 7 januari 2003 geen bezwaar maar beroep openstond, heeft het college het bezwaarschrift van appellante van 10 februari 2003 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.    Het hoger beroep is ongegrond.
2.3.    De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.W.C.M. van Emmerik, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Van Emmerik
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004
398.