200402577/1.
Datum uitspraak: 22 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Prinsenhotel B.V., te Amsterdam,
2. [appellant sub 2] h.o.d.n. Hotel Hestia, gevestigd te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 februari 2004 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud West van Amsterdam.
Bij besluit van 4 december 2000 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud West van Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) geweigerd bouwvergunning en vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, te verlenen voor het vergroten en veranderen van het Prinsenhotel op het perceel Vondelstraat 36-38 te Amsterdam. Eveneens bij besluit van 4 december 2000 heeft het dagelijks bestuur geweigerd bouwvergunning en vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, te verlenen voor het vergroten en veranderen van het Hotel Hestia op het perceel Roemer Visscherstraat 7 te Amsterdam.
Bij besluiten van 17 juli 2001 heeft het dagelijks bestuur de tegen deze besluiten door appellanten gemaakte bezwaren gegrond verklaard en de besluiten van 4 december 2000 ingetrokken.
Bij besluiten van 8 juli 2002 heeft het dagelijks bestuur alsnog geweigerd bouwvergunning en vrijstelling te verlenen voor het veranderen en vergroten van het Prinsenhotel en het Hotel Hestia.
Bij uitspraak van 16 februari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brieven van 26 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Appellanten hebben hun hoger beroep aangevuld bij brieven van 26 april 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 juni 2004 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
Bij brieven van 12 en 15 oktober 2004 hebben appellanten nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. E.M. van Bommel, advocaat te Amsterdam, J.J. Koch en [appellant sub 1], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. N. Smit en mr. M. Schravendeel, ambtenaren van het stadsdeel Oud West, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voor het Prinsenhotel betreft het vergroten van het pand met drie verdiepingen op de bestaande aanbouw aan de achtergevel. Het bouwplan voor Hotel Hestia ziet op het vergroten van het pand met drie verdiepingen op de bestaande aanbouw ter hoogte van het souterrain aan de achtergevel.
Niet in geschil is dat de bouwplannen niet in overeenstemming zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Overtoomstrook”.
2.2. Het dagelijks bestuur heeft geweigerd voor de bouwplannen vrijstelling en bouwvergunning te verlenen. In de besluiten van 8 juli 2002 heeft het in dit verband verwezen naar de “Nota van Uitgangspunten” en de Nota “Locatiebeleid hotels in Stadsdeel Oud-West te Amsterdam” (hierna: de Nota Locatiebeleid hotels).
2.3. Appellanten sub 1 betogen tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan voor het Prinsenhotel ziet op een uitbreiding van het pand met twee verdiepingen. Uit de bij de bouwaanvraag behorende bouwtekeningen blijkt immers dat de bouwaanvraag betrekking heeft op een uitbreiding met drie verdiepingen. De brief van [appellant sub 1] van 18 november 2000 kan, anders dan appellanten betogen, niet worden aangemerkt als een wijziging van de bouwaanvraag, reeds omdat deze niet vergezeld is gegaan van tenminste een daarop betrekking hebbende bouwtekening.
2.4. Appellanten betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat de bouwplannen niet kunnen worden getoetst aan het in de Nota van Uitgangspunten en de Nota Locatiebeleid hotels neergelegde beleid, nu deze nota’s op het moment van het indienen van de bouwaanvragen nog niet van kracht waren.
Dit betoog faalt eveneens. Zoals de rechtbank in aanmerking heeft genomen, betreft het beleid een formalisering van de reeds ten tijde van het indienen van de bouwaanvragen door het dagelijks bestuur gevolgde bestendige gedragslijn dat op binnenterreinen niet verder mag worden uitgebreid. Het dagelijks bestuur heeft deze gedragslijn ook reeds bij de primaire besluiten van 4 december 2000 als uitgangspunt genomen.
2.5. Appellanten betogen vervolgens dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de bouwplannen in strijd zijn met het door het stadsdeel gevoerde beleid. Daartoe voeren zij aan dat ten aanzien van de Vondelbuurt in de Nota Locatiebeleid hotels is neergelegd dat aan bestaande hotels in principe ontwikkelingsruimte moet worden geboden en dat niet is aangegeven dat er geen uitbreiding op bestaande bebouwing mag plaatsvinden.
Dit betoog slaagt evenmin. Uit de stukken is gebleken dat de Nota Locatiebeleid hotels een uitwerking van een onderdeel van de Nota van Uitgangspunten betreft. In de Nota van Uitgangspunten zijn de uitgangspunten voor het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “Oud-West” neergelegd. Daarin is onder meer het beleid ten aanzien van de bescherming van woongebieden en de bebouwing van binnenterreinen vastgelegd. De Nota Locatiebeleid hotels betreft het beleid ten aanzien van ontwikkelingspotentie van hotels in de Vondelbuurt, waar zowel het Prinsenhotel als het Hotel Hestia zijn gesitueerd. Het dagelijks bestuur heeft erop gewezen dat het stadsdeel Oud West een van de meest dicht bebouwde gebieden van Nederland betreft. Om verdere dichtslibbing van binnenterreinen in de woongebieden tegen te gaan is op pagina 10 en 11 van de Nota van Uitgangspunten vastgelegd dat daar in principe geen bebouwing wordt toegestaan, behalve als dit wordt gecompenseerd door het afbreken van bebouwing elders op het binnenterrein. Uitgangspunt daarbij is het behoud of verbetering van de kwaliteit van binnenterreinen. In de Nota Locatiebeleid hotels is voorts op pagina 8 neergelegd dat bestaande hotels in principe beperkt kunnen uitbreiden, maar dat uitbreiding vooral zal moeten plaatsvinden in buurpanden, aangezien de bestaande bebouwingscontouren bepalend zijn en de bebouwing van achterterreinen niet geoorloofd is. Daarbij wordt verwezen naar de Nota van Uitgangspunten.
De rechtbank heeft terecht het standpunt van het dagelijks bestuur dat in dit verband niet alleen de uitbreiding van de oppervlakte aan bebouwing op binnenterreinen ongewenst is, maar tevens de toename van bouwvolume door het bouwen in de hoogte, niet onredelijk geacht. Dat sprake is van een slechts geringe ruimtelijke impact, zoals appellanten betogen, kan daarom niet tot een ander oordeel leiden. Voorts faalt het betoog dat Hotel Hestia en het Prinsenhotel niet zijn gelegen in een woongebied zodat de beperking voor bebouwing van binnenterreinen niet voor deze hotels geldt, omdat in de nota “Omzettingscriteria van wonen naar niet-wonen”, welke nota ook een uitwerking van een onderdeel van de Nota van Uitgangspunten betreft, de Vondelbuurt als woongebied is aangeduid.
2.6. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, nu de door appellanten genoemde gevallen niet op één lijn zijn te stellen met de situatie van appellanten, omdat in geen van deze gevallen sprake is van uitbreiding op binnenterreinen. De bebouwing op het perceel [locatie] betreft bovendien geen uitbreiding ten behoeve van een hotel.
2.7. In de omstandigheid dat bij besluit van 20 april 1989 bouwvergunning is verleend voor uitbreiding van het Prinsenhotel op gronden met de bestemming “tuinen en erven”, heeft de rechtbank terecht geen bijzonder geval gezien dat aanleiding zou moeten geven om van het door het dagelijks bestuur gehanteerde beleid af te wijken. De rechtbank heeft in dit verband met juistheid overwogen dat deze aanbouw niet is gebouwd en derhalve niet als uitruil als bedoeld in de Nota van Uitgangspunten kan dienen. Bovendien is gebleken dat de uitbreiding waarvoor vergunning is verleend ziet op één bouwlaag, terwijl het voorliggende bouwplan betrekking heeft op een uitbreiding met drie bouwlagen.
2.8. De slotsom is dat de rechtbank met juistheid tot het oordeel is gekomen dat het dagelijks bestuur in redelijkheid zijn weigering vrijstelling voor de bouwplannen te verlenen in heroverweging heeft kunnen handhaven, zodat terecht bouwvergunning is geweigerd.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart w.g. Duursma
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004