ECLI:NL:RVS:2004:AR7981
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- R.W.L. Loeb
- S.W. Schortinghuis
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake bouwwerken en machinaal timmerbedrijf in Grave
Op 13 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Grave een besluit genomen waarbij verzoeker werd gelast om een aantal bouwwerken op het perceel te verwijderen en het uitoefenen van een machinaal timmerbedrijf in een schuur te beëindigen. Dit besluit werd opgelegd onder de dreiging van een dwangsom. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 16 september 2003. Vervolgens heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 18 oktober 2004 het beroep ongegrond verklaarde. Verzoeker heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, ingekomen op 19 november 2004, en heeft tevens verzocht om een voorlopige voorziening.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op 9 december 2004. Tijdens deze zitting waren zowel verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.B.J. Reijnders, als het college, vertegenwoordigd door mr. R.C.H. Schrömbges, aanwezig. De Voorzitter overwoog dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend, vooral wanneer de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het beroep ongegrond heeft verklaard.
De Voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. De bouwvergunning die door verzoeker was overgelegd, had geen betrekking op de bouwwerken waarop de last betrekking had. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er was ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 17 december 2004.