ECLI:NL:RVS:2004:AR7978

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402532/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor eengezinswoning in Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Het appellant had op 12 februari 2001 een vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vergroten van een eengezinswoning op het perceel [locatie] te Den Haag. Dit besluit werd door [wederpartij] aangevochten, waarna het bezwaar door appellant op 30 oktober 2002 ongegrond werd verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage oordeelde echter op 6 februari 2004 dat het beroep van [wederpartij] gegrond was, wat leidde tot het hoger beroep van appellant bij de Raad van State, ingediend op 25 maart 2004.

De Raad van State heeft de zaak op 4 november 2004 ter zitting behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de stukken die door appellant als ontwerp-uitwerkingsplan waren aangeduid, niet voldeden aan de vereisten van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De rechtbank had vastgesteld dat de stukken geen omschrijving van de bestemmingen bevatten en niet vergezeld gingen van een toelichting. Appellant's argument dat de eisen voor een klein bouwplan niet van toepassing waren, werd door de rechtbank verworpen.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 22 december 2004.

Uitspraak

200402532/1.
Datum uitspraak: 22 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 februari 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Den Haag
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: appellant) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vergroten van een eengezinswoning op het perceel [locatie] te Den Haag met een aanbouw.
Bij besluit van 30 oktober 2002 heeft appellant het daartegen door
[wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 februari 2004, verzonden op 12 februari 2004, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door
[wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 maart 2003
(lees: 2004), bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. L.C. van Enkhuijzen, ambtenaar van der gemeente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Aan het perceel [locatie] is in het globale bestemmingsplan "Kraayenstein" de bestemming "Woongebied I" toegekend.
Ingevolge artikel 9 van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de op de kaart voor "Woongebied I" aangewezen gronden bestemd voor eengezins- en meergezinshuizen, alsmede voorzieningen ten dienste van deze bestemming.
Ingevolge artikel 16 van de planvoorschriften mogen de gronden bedoeld in de artikelen 9 tot en met 14, zolang de bestemming niet is uitgewerkt, niet worden bebouwd, tenzij de bebouwing in overeenstemming zal zijn met, dan wel op verantwoorde wijze kan worden ingepast in een reeds daarvoor gemaakt ontwerp of een vastgesteld uitgewerkt plan en met voorafgaande toestemming van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.
2.2.    De door appellant als ontwerp-uitwerkingsplan aangeduide stukken bestaan uit een kaart waarop het perceel, de bestaande bebouwing en onder meer de bestemming, de bouwstrook en het aantal bouwlagen zijn aangegeven, samen met de bij het bouwplan behorende bouwtekeningen.
De rechtbank heeft met recht geoordeeld dat deze stukken niet voldoen aan de vereisten die in de artikelen 14 en 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985) aan een ontwerp-uitwerkingsplan zijn gesteld. Ze bevatten geen omschrijving van de daarin vervatte bestemmingen en gaan niet vergezeld van een toelichting. Anders dan appellant stelt, zijn in het Bro 1985 geen aanknopingspunten te vinden voor zijn standpunt dat de eisen die in dit besluit zijn gesteld aan (de inrichting van) een ontwerp-uitwerkingsplan niet gelden voor een klein bouwplan, zoals hier aan de orde. Het betoog van appellant dat het ontwerp-uitwerkingsplan voldoet aan hetgeen hij daarover is overeengekomen met het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland heeft de rechtbank op goede gronden verworpen.
De conclusie van de rechtbank dat bij gebreke aan een ontwerp-uitwerkingsplan niet is voldaan aan de voorwaarden die in artikel 16 van de planvoorschriften zijn neergelegd voor het doorbreken van het bouwverbod, is dan ook juist. De door appellant in dit verband genoemde jurisprudentie  leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij is van belang dat op de ontwerp-uitwerkingsplannen die daar aan de orde waren, het Besluit op de ruimtelijke ordening 1965 van toepassing was. Dat besluit bevatte geen vereisten voor de inrichting van een ontwerp-uitwerkingsplan.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Tulmans
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004
53-381.