ECLI:NL:RVS:2004:AR7976

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404609/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.A.M. van Angeren
  • M. Oosting
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor indoor kartcentrum met horecavoorziening en geluidsoverlast

In deze zaak gaat het om de verlening van een revisievergunning door de gemeente Uden aan de besloten vennootschap "Party- en Kartcentrum Traxx B.V." voor een indoor kartcentrum met horecavoorzieningen. Het besluit tot vergunningverlening werd genomen op 20 april 2004 en ter inzage gelegd op 28 april 2004. Tegen dit besluit hebben appellanten, bewoners van Uden, beroep ingesteld bij de Raad van State. Zij zijn van mening dat de vergunning onterecht is verleend, omdat deze zou leiden tot geluidoverlast en een uitbreiding van activiteiten die niet in overeenstemming zijn met de geldende normen.

De Raad van State heeft de zaak op 22 november 2004 behandeld. De appellanten voerden aan dat de vergunninghoudster niet voldoende maatregelen heeft getroffen om geluidsoverlast te voorkomen en dat de uitbreiding van activiteiten leidt tot een onaanvaardbare situatie voor de omwonenden. De gemeente heeft in haar besluit aangegeven dat de vergunning is verleend onder voorwaarden die de geluidshinder moeten beperken, maar de appellanten zijn van mening dat deze maatregelen onvoldoende zijn.

De Raad van State overweegt dat de gemeente bij de beoordeling van de vergunning een zekere beoordelingsvrijheid heeft, maar dat deze begrensd wordt door de meest recente milieutechnische inzichten. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster maatregelen heeft getroffen om geluidshinder te beperken, maar dat er bij enkele woningen sprake is van overschrijding van de geldende geluidnormen. De Raad van State concludeert dat de gemeente in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de vergunning kan worden verleend, omdat de in de voorschriften opgenomen geluidgrenswaarden toereikend zijn om onaanvaardbare geluidhinder te voorkomen.

Uiteindelijk verklaart de Raad van State het beroep van de appellanten ongegrond, waarmee de vergunning voor het indoor kartcentrum met horecavoorzieningen wordt bevestigd.

Uitspraak

200404609/1.
Datum uitspraak: 22 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Uden,
en
het college van burgemeester en wethouders van Uden,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2004, kenmerk 2003/50, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Party- en Kartcentrum Traxx B.V." een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een indoor kartcentre met horecavoorziening gelegen aan de [locatie] te Uden, kadastraal bekend gemeente Uden, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 28 april 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 31 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 23 augustus 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door J.M.B. Fleerakkers en A.A.S.A.M. Zwaans, ambtenaren van de gemeente, is verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door J.H.G. van Lier, gemachtigde.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij het bestreden besluit is een revisievergunning verleend voor een indoor kartbaan met horeca-activiteiten in de Showroom (feestzaal), Frankie’s Garage (restaurant) en het Highway café. Verweerder heeft bij het bestreden besluit vergunning geweigerd voor het houden van muziekevenementen in de karthal en feesten of bruiloften met live muziek in het Highway café en Frankie’s Garage.
Eerder is op 17 januari 2002 een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor een indoor kartbaan met horeca-activiteiten, een bowlingbaan en een lasergamezaal.
2.2.    Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.3.    Appellanten ondervinden geluidoverlast van de onderhavige inrichting. Zij zijn van mening dat verweerder ten onrechte toestaat dat de voor de inrichting geldende normen worden overschreden zonder dat vergunninghoudster maatregelen hoeft te treffen om overlast voor de omwonenden te voorkomen. Appellanten voeren hierbij aan dat meer vergunnen dan de norm niet is toegestaan. Zij kunnen zich voorts niet verenigen met de uitbreiding van de activiteiten, nu deze activiteiten tot gevolg hebben dat een groot horecabedrijf ontstaat. Verder voeren zij aan dat deze activiteiten met name in de avond- en nachtperiode plaatsvinden, hetgeen naar hun mening een verruiming van de openingstijden betekent.
2.3.1.    Verweerder heeft zijn in het kader van de artikelen 8.10 en 8.11 van de Wet milieubeheer toekomende beoordelingsvrijheid met betrekking tot de van de inrichting te duchten directe geluidhinder ingevuld door toepassing van hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 (wat betreft de maximale geluidniveaus), hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5, paragraaf 5.9 (wat betreft de richtwaarden voor woningen op niet-gezoneerde industrieterreinen) van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking).
In hoofdstuk 4 van de Handreiking wordt ervan uitgegaan dat zolang er nog geen gemeentelijke nota industrielawaai is vastgesteld - zoals het geval is in de gemeente Uden - bij het opstellen van de geluidvoorschriften gebruik moet worden gemaakt van de systematiek van richt- en grenswaarden zoals die in hoofdstuk 4 van de Handreiking zijn opgenomen. Voor bestaande inrichtingen wordt aanbevolen de aanvraag om vergunning opnieuw te toetsen aan de richtwaarden. Overschrijding van de richtwaarden is mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Overschrijding van het referentieniveau tot een maximum van 55 dB(A) kan volgens de Handreiking in sommige gevallen aanvaardbaar worden geacht op grond van een bestuurlijk afwegingsproces waarbij de geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol spelen.
Ingevolge paragraaf 5.9 van deze Handreiking kunnen bij vergunningverlening de in deze paragraaf opgenomen richtwaarden worden gebruikt indien het gaat om burger- dan wel bedrijfswoningen op een niet-gezoneerd industrieterrein.
Ten aanzien van de grenswaarden van de piekgeluidimmissieniveaus is in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2, van de Handreiking aanbevolen uit te gaan van de grenswaarden van het equivalente geluidniveau vermeerderd met 10 dB(A). Daarnaast is de maximale grenswaarde van 70 dB(A) als etmaalwaarde aangegeven.
Voor de beoordeling van de van de inrichting te duchten indirecte geluidhinder heeft verweerder de “Circulaire inzake geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de Wet milieubeheer" van 29 februari 1996 (hierna: de Circulaire) gehanteerd.
2.3.2.    Verweerder heeft met inachtneming van hoofdstuk 4 van de Handreiking voor ontvanger 1, de woning [locatie 1], en ontvanger 9, de woning [locatie 2], voor activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie een hoger geluidniveau dan het ter plaatse heersende referentieniveau of de van toepassing zijnde richtwaarde opgenomen. Maatregelen om geluidhinder ten gevolge van de aangevraagde activiteiten te voorkomen zijn volgens verweerder niet effectief en deze maatregelen zouden voorts een investering vergen die in redelijkheid niet van vergunninghoudster kan worden gevergd, aldus verweerder.
Ter voorkoming dan wel beperking van geluidhinder heeft verweerder onder andere de volgende voorschriften aan de vergunning verbonden.
In voorschrift 5 zijn voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau verschillende grenswaarden gesteld voor de ontvangers 1 tot en met 6, 9, 10 en 11 voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. De grenswaarden voor ontvanger 1 en ontvanger 9 bedragen in de avondperiode respectievelijk 43 dB(A) en 41 dB(A).
Uit voorschrift 5 volgt dat voor het piekgeluidniveau voor alle ontvangers grenswaarden zijn gesteld van respectievelijk 70 dB(A), 65 dB(A) en 60 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode.
Uit voorschrift 6 volgt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege motorvoertuigen buiten het terrein van de inrichting, die op weg zijn naar of afkomstig zijn van de inrichting, op de gevel van de woningen van derden niet meer mag bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Op de gevel van de woning [locatie 3] mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in voornoemde perioden niet meer bedragen dan respectievelijk 50, 46 en 40 dB(A).
2.3.3.    Voorzover appellanten hun beroep hebben gericht tegen de hoogte van de gestelde geluidgrenswaarden, overweegt de Afdeling allereerst dat de in voorschrift 5 opgenomen grenswaarden voor het piekgeluidimmissieniveau overeenkomen met de in de Handreiking aanbevolen maximale waarden van 70 dB(A), 65 dB(A) en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Voorts overweegt de Afdeling ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau dat in de omgeving van de onderhavige inrichting blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting een woonwijk is gelegen. Deze omgeving dient volgens de stukken te worden gekwalificeerd als een rustige woonwijk met weinig verkeer, waarvoor ingevolge hoofdstuk 4 van de Handreiking richtwaarden gelden van 45, 40 en 35 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voorts is naast de inrichting een niet-gezoneerd industrieterrein gelegen. Bij ontvanger 6, de woning [locatie 3], die is gelegen op voornoemd industrieterrein, geldt volgens verweerder ingevolge paragraaf 5.9 van de Handreiking een richtwaarde van 55 dB(A) met een maximum van 65 dB(A).
Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder bij het vaststellen van de in voorschrift 5 gestelde grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau beoogd heeft aan te sluiten bij voornoemde richtwaarden dan wel het ter plaatse van de ontvangers 1 tot en met 6, 9, 10 en 11 heersende referentieniveau van het omgevingsgeluid.
Uit het akoestisch onderzoek van 20 juni 2003 en het aanvullende akoestisch onderzoek van 2 oktober 2003, opgesteld namens vergunninghoudster door SPA Schoonderbeek en Partners Advies BV te Ede, nummers 03.095.R01 en 03.095.N01 (hierna: de akoestische onderzoeken), is gebleken dat de in voorschrift 5 voor de ontvangers 2 tot en met 6, 10 en 11 gestelde grenswaarden aansluiten bij voornoemde richtwaarden dan wel dat met de in voorschrift 5 gestelde grenswaarden het ter plaatse van voornoemde ontvangers heersende referentieniveau niet wordt overschreden. Uit het bestreden besluit alsmede uit voornoemde onderzoeken is evenwel gebleken dat bij ontvanger 1 het referentieniveau van 41 dB(A) in de avondperiode met 2 dB(A) wordt overschreden. Voorts wordt bij de ontvanger 9 de richtwaarde van 40 dB(A) in de avondperiode, die hoger is dan het gemeten referentieniveau, met 1 dB(A) overschreden. Verweerder acht deze overschrijdingen van het referentieniveau en de richtwaarde toelaatbaar, nu vergunninghoudster reeds maatregelen heeft getroffen om de geluidemissie van de inrichting zoveel mogelijk te beperken. Deze maatregelen bestaan uit koelissendempers in de gevelroosters van de karthal, aanpassingen aan de karts en het alleen openen van deuren voor het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen. Verder is vergunninghoudster blijkens het akoestisch onderzoek van 20 juni 2003, dat als onderdeel van de aanvraag deel uitmaakt van het bestreden besluit, voornemens aanvullende geluidwerende maatregelen te treffen ten behoeve van live muziek in de Showroom, bestaande uit het verlagen van het plafond in de Showroom en extra isolatie van de ramen in de Showroom. Verweerder acht evenwel het vervangen van het bestaande dak van de karthal om bij de ontvangers 1 en 9 te kunnen voldoen aan de gestelde geluideisen een investering die redelijkerwijs niet van vergunninghoudster kan worden gevergd. Niet gebleken is van mogelijke andere maatregelen om tot een geluidreductie te komen. Verder is gebleken dat de aangevraagde activiteiten ten opzichte van de in 2002 vergunde activiteiten geen substantiële toename van de door de inrichting te veroorzaken geluidbelasting betekenen.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in voorschrift 5 neergelegde grenswaarden toereikend zijn om onaanvaardbare geluidhinder te voorkomen dan wel in voldoende mate te beperken.
2.3.4.    Wat betreft geluidhinder veroorzaakt door wegverkeer van en naar de inrichting overweegt de Afdeling dat de in voorschrift 6 opgenomen grenswaarden overeenkomen met de in de Circulaire opgenomen voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Ten aanzien van de woning [locatie 3] overweegt de Afdeling dat uit de stukken alsmede het verhandelde ter zitting is gebleken dat het plaatsen van een geluidscherm om tot een geluidreductie te komen niet mogelijk is, nu deze woning tegenover de inrit van de onderhavige inrichting is gelegen. Niet gebleken is van mogelijke andere maatregelen om tot een reductie van geluidhinder te komen. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in voorschrift 6 neergelegde grenswaarden toereikend zijn om onaanvaardbare geluidhinder te voorkomen dan wel in voldoende mate te beperken.
2.3.5.    Ten aanzien van de naleefbaarheid van de geluidvoorschriften overweegt de Afdeling allereerst dat verweerder dient te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. De aanvraag en de daarbij behorende stukken, waaronder de akoestische onderzoeken, maken blijkens het dictum van het bestreden besluit onderdeel uit van dit besluit.
De akoestische onderzoeken geven de resultaten weer van het onderzoek naar de geluidbelasting die de inrichting zal veroorzaken ter plaatse van de gevels van woningen van derden. Hierbij is rekening gehouden met de in de aanvraag vermelde bedrijfstijden. In voornoemde onderzoeken is een overzicht gegeven van de voor de representatieve bedrijfssituatie relevante geluidbronnen. Deze bronnen, waaronder de kartactiviteiten, de horeca-activiteiten in de Showroom, Frankie’s Garage en het Highway café alsmede de verkeersbewegingen binnen, van en naar de inrichting, zijn in de beoordeling van de door de inrichting veroorzaakte geluidemissie meegenomen. De Afdeling ziet gelet op het vorenstaande geen aanleiding te veronderstellen dat de in de akoestisch onderzoeken gehanteerde uitgangspunten onjuist dan wel onvolledig zijn.
Uit de akoestische onderzoeken volgt dat bij de ontvangers 1 tot en met 6, 9, 10 en 11 aan de in de voorschriften 5 en 6 gestelde (piekgeluid)grenswaarden kan worden voldaan. Wat betreft de woning [locatie 3] is zowel uit het akoestisch onderzoek van 2 oktober 2003 als uit het ter zitting verhandelde gebleken dat door het gebruik van de aanwezige inrit aan de noordoostzijde van het terrein van de inrichting niet langer sprake is van een overschrijding van de piekgeluidgrenswaarden. Voorzover appellanten vrezen voor geluidoverlast door de door vergunninghoudster aangevraagde muziekevenementen in de karthal alsmede het houden van feesten of bruiloften met live muziek in het Highway café en Frankie’s Garage, overweegt de Afdeling dat verweerder deze aangevraagde incidentele bedrijfsactiviteiten blijkens het dictum van het bestreden besluit heeft geweigerd vanwege een forse overschrijding van de in voorschrift 5 opgenomen geluidgrenswaarden. Voorts zijn feesten en bruiloften met live muziek ingevolge de stukken en voorschrift 9 van het bestreden besluit slechts toegestaan in de Showroom, indien de in het akoestisch onderzoek van 20 juni 2003 genoemde voorzieningen zijn getroffen.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor onaanvaardbare geluidoverlast niet behoeft te worden gevreesd.
2.3.6.    Nu uit de akoestische onderzoeken is gebleken dat bij de in de aanvraag vermelde bedrijfstijden kan worden voldaan aan de in de voorschriften gestelde geluidgrenswaarden, kan het betoog van appellanten inzake de verruiming van de openings- dan wel bedrijfstijden, wat hier ook van zij, niet slagen.
2.3.7.    Gelet op het vorenstaande treffen de beroepsgronden inzake geluidhinder geen doel.
2.4.    Appellanten stellen dat de aanwezigheid van de inrichting zich niet verdraagt met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer en kan reeds om die reden niet slagen.
2.5.    Het beroep is ongegrond.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren    w.g. Montagne
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004
374.