ECLI:NL:RVS:2004:AR7970

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401953/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Oosting
  • I.W.M.J. Bossmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over geluidoverlast en nadere eisen aan horeca-inrichting

In deze zaak heeft de Raad van State op 22 december 2004 uitspraak gedaan over een geschil tussen een horecaondernemer en het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo. De zaak betreft een besluit van 4 augustus 2003, waarbij nadere eisen werden gesteld aan de horeca-inrichting van de appellante, gelegen op een perceel in de gemeente Tynaarlo. Deze eisen waren ingegeven door klachten over geluidoverlast die op 16 juni 2000 waren ingediend. De appellante was het niet eens met de opgelegde eisen en stelde dat deze niet noodzakelijk waren om aan de geluidgrenswaarden te voldoen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 30 juli 2004, waarbij de appellante werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. G.A. Schimmel, en de verweerder werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente. De Afdeling heeft overwogen dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de geluidemissie van de inrichting en dat de opgelegde eisen niet voldoende onderbouwd waren. De Afdeling concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

De Raad van State heeft het beroep van de appellante gegrond verklaard, het besluit van 28 januari 2004 vernietigd en het besluit van 4 augustus 2003 herroepen. Tevens is de gemeente Tynaarlo veroordeeld in de proceskosten van de appellante, die in totaal € 702,08 bedragen, inclusief een vergoeding voor rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en heeft belangrijke implicaties voor de wijze waarop geluidsoverlast door horeca-inrichtingen kan worden beoordeeld en gereguleerd.

Uitspraak

200401953/1.
Datum uitspraak: 22 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 augustus 2003 heeft verweerder krachtens het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) nadere eisen gesteld met betrekking tot de horeca-inrichting van appellante op het perceel [locatie] te [plaats] (gemeente Tynaarlo).
Bij besluit van 28 januari 2004, verzonden op 13 februari 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 5 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 april 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2004, waar appellante, in persoon en bijgestaan door mr. G.A. Schimmel, gemachtigde,
en verweerder, vertegenwoordigd door W.E. Scholte en F.P. de Vries, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Besluit, gelezen in samenhang met voorschrift 4.1.4 van de daarbij behorende bijlage, voorzover thans van belang, kan het bevoegd gezag, om te bereiken dat aan de geluidvoorschriften wordt voldaan, nadere eisen stellen ten aanzien van het aanbrengen van technische voorzieningen en het in acht nemen van gedragsregels binnen de inrichting.
2.2.    Volgens de bij het besluit van 4 augustus 2003 gestelde nadere eis 1 mag muziek afkomstig vanuit de inrichting direct voor de gevel van omliggende woningen niet duidelijk hoorbaar en als zodanig herkenbaar zijn. Volgens de bij het besluit van 4 augustus 2003 gestelde nadere eis 2 moeten ramen en deuren gesloten worden gehouden anders dan voor het direct doorlaten van goederen of mensen.
2.3.    Verweerder beoogt met de nadere eisen zowel voor appellante, als voor omwonenden en voor controlerende ambtenaren van de gemeente duidelijk te maken op welke wijze kan worden voldaan aan de geluidgrenswaarden welke zijn neergelegd in de voorschriften van de bijlage behorende bij het Besluit. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat aan zestien inrichtingen in de gemeente overeenkomstige nadere eisen zijn opgelegd. Bij al deze inrichtingen zijn in het verleden overtredingen geconstateerd, aldus verweerder. Aanleiding voor het opleggen van de nadere eisen aan appellante was een klacht over geluidoverlast op 16 juni 2000.
2.4.    Appellante kan zich met deze nadere eisen niet verenigen en stelt dat niet gebleken is dat de nadere eisen 1 en 2 noodzakelijk zijn om geluidoverlast door de inrichting te voorkomen. Volgens haar kan ook zonder dat deze nadere eisen worden nageleefd aan de geluidgrenswaarden zoals deze zijn gesteld in de voorschriften van de bijlage van het Besluit worden voldaan. Het moment waarop de klacht in 2000 werd ingediend betrof een bijzondere omstandigheid, aldus appellante.
2.5.    De Afdeling stelt vast dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de geluidemissie van de inrichting van appellante. Dat, zoals verweerder stelt, weersomstandigheden en omgevingsgeluid een meting van het muziekgeluid afkomstig van de inrichting bemoeilijken is, wat daar verder ook van zij, onvoldoende reden om van een dergelijke meting af te zien. Zodoende is niet bekend of bij het hoorbaar zijn van muziek bij de gevel van omwonenden inderdaad sprake zal zijn van overtreding van de geluidgrenswaarden van de bijlage van het Besluit.
Anders dan verweerder meent, brengt het ten gehore brengen van muziek binnen een inrichting terwijl ramen of deuren geopend zijn op zichzelf niet met zich dat de geluidvoorschriften uit de bijlage van het Besluit worden overtreden. De omstandigheden zullen in deze van geval tot geval moeten worden bekeken. Niet gebleken is van omstandigheden die maken dat het aannemelijk is dat bij het geopend zijn van ramen en deuren van de inrichting van appellante de geluidvoorschriften zullen worden overtreden.
De Afdeling komt tot de conclusie dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat verweerder ter zitting heeft erkend dat de klacht uit 2000 een eenmalig karakter had.
2.6.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Nu de reden van vernietiging is gelegen in gebreken in het besluit van 4 augustus 2003, kan de beslissing van verweerder op het bezwaarschrift van appellante tegen dit besluit slechts strekken tot herroeping van de daarbij opgelegde nadere eisen. Daarom ziet de Afdeling aanleiding om zelf dienovereenkomstig in de zaak te voorzien.
2.7.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo van 28 januari 2004;
III.    herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo van 4 augustus 2003;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 28 januari 2004;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 702,08, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Tynaarlo te worden betaald aan appellante;
VI.    gelast dat de gemeente Tynaarlo aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting    w.g. Bossmann
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004
314.