ECLI:NL:RVS:2004:AR7965

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409025/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • R.G.P. Oudenaller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor dierenhouderij in Steenbergen

Op 19 oktober 2004 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant een vergunning verleend aan vergunninghoudster voor het veranderen van een inrichting voor het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren en het opslaan van meer dan 50 m3 van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen. Dit besluit is op 25 oktober 2004 ter inzage gelegd. Verzoeker heeft op 7 november 2004 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 30 november 2004 behandeld, waarbij verzoeker en vertegenwoordigers van de betrokken partijen aanwezig waren.

De Voorzitter overweegt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Verzoeker betoogt dat het besluit onterecht is genomen door een ambtenaar en niet door de gedeputeerde. De Voorzitter stelt vast dat de gedeputeerde bevoegd was om te beslissen en dat de ambtenaar bevoegd was om namens hem te ondertekenen. Verzoeker stelt verder dat de vergunning is vervallen omdat de inrichting niet binnen drie jaar is voltooid. De Voorzitter concludeert dat de vergunning niet is vervallen en dat verweerder bevoegd was om op de aanvraag te beslissen.

De Voorzitter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling. De behandeling van de hoofdzaak wordt bespoedigd. De uitspraak is gedaan door de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 december 2004.

Uitspraak

200409025/2.
Datum uitspraak: 16 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2004, kenmerk 1033600, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor het veranderen van een inrichting voor het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren en het opslaan van meer dan 50 m3 van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen gelegen aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Steenbergen, sectie […], nummer […] (ged.). Dit besluit is op 25 oktober 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 7 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 november 2004, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.J. van der Donk, mr. S. de Groot, ing. W.A.J.M. Michels en J.B.J.M. Merkx, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. J.J. Vermeulen, advocaat te Middelharnis, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen, vertegenwoordigd door C. Franken, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn nog stukken in het geding gebracht.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aan de onderliggende oprichtingsvergunning van 30 maart 1999 verbonden voorschriften in paragraaf 3.2 gewijzigd in voorschriften die van toepassing zijn op het Groen Label stalsysteem met nummer BB 97.07.056V2.
2.3.    Verzoeker betoogt dat het bestreden besluit ten onrechte niet is genomen door verweerder maar door een ambtenaar namens een gedeputeerde.
2.3.1.    De Voorzitter overweegt dat uit het besluit "Regeling mandaat, volmacht en machtiging Gedeputeerde Staten" van 26 maart 1999 volgt dat in het geval verweerder bevoegd is te beslissen op de aanvraag, de betreffende gedeputeerde hiertoe ook bevoegd is en dat het bureauhoofd bevoegd is namens hem te ondertekenen. In zoverre ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek af te wijzen.
2.4.        Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift aangevoerd dat de onderliggende vergunning is komen te vervallen omdat de inrichting niet binnen 3 jaren is voltooid dan wel in strijd met de wet in werking is gebracht. Gelet hierop had de aanvraag door verweerder niet in behandeling genomen moeten worden, aldus verzoeker.
Ter zitting heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen nog aangevoerd dat nu de bij de onderliggende vergunning vergunde brijvoederinstallatie niet binnen 3 jaar na vergunningverlening is opgericht, verweerder niet het bevoegde gezag was om op onderhavige aanvraag te beslissen.
2.4.1.    Ingevolge artikel 8.18, onder a, van de Wet milieubeheer vervalt de vergunning voor een inrichting indien de inrichting niet binnen drie jaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, is voltooid en in werking is gebracht.
2.4.2.    De Voorzitter overweegt dat voor de vraag welke instantie bevoegd is te beslissen op onderhavige aanvraag bepalend is hetgeen (destijds) is aangevraagd en vergund. Nu eerder vergunning is verleend voor het opslaan van meer dan 50 m3 aan bijproducten is de Voorzitter, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 14 mei 2003, no.
200203938/1(AB 2003, 212), vooralsnog van oordeel dat verweerder in dit geval bevoegd was te beslissen op onderhavige aanvraag.
2.4.3.    Bij uitspraak van 24 oktober 2001, no. 199900104/1 (aangehecht), zijn de tegen de onderliggende vergunning gerichte beroepen deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was er derhalve nog geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 8.18, onder a, van de Wet milieubeheer. Gelet hierop gaat de Voorzitter er vooralsnog vanuit dat verweerder bevoegd was te beslissen op onderhavige aanvraag. De Voorzitter ziet hierin dan ook geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
2.5.    In hetgeen verzoeker ter zitting heeft aangevoerd ten aanzien van de verplichting om een milieueffectrapportage op te stellen en het niet voldoen aan de Natuurbeschermingswet en de Flora- en Faunawet, ziet de Voorzitter evenmin reden om een voorlopige voorziening te treffen.
2.6.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. De Voorzitter ziet verder reden om de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Oudenaller
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2004
289.