200404123/1.
Datum uitspraak: 15 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting Projektburo Het Vliegwiel", gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2004 in het geding tussen:
de naamloze vennootschap "NV Werk Amsterdam".
Bij drie uitspraken van 12 december 2003, kenmerk AWB 03/4901 BELEI, AWB 03/5542 BELEI en AWB 03/5559 BELEI, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) drie door appellante ingestelde beroepen met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 22 maart 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het tegen die uitspraken door appellante gedane verzet ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 mei 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 juli 2004 heeft NV Werk Amsterdam van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door O. de Rooij, gemachtigde, en NV Werk Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. J.C. Arendse, gemachtigde, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 37 van de Wet op de Raad van State kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan bij de Afdeling hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank, als bedoeld in afdeling 8.2.6. van de Awb en tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank, als bedoeld in artikel 8:86 van die wet, tenzij tegen de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, aanhef en onder b, kan geen hoger beroep worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb.
2.2. Appellante heeft bij de Afdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 maart 2004, waarbij de rechtbank het verzet van appellante tegen drie uitspraken van die rechtbank van 12 december 2003 ongegrond heeft verklaard. De uitspraak van de rechtbank van 22 maart 2004 is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb. Tegen die uitspraak kan ingevolge artikel 37 van de Wet op de Raad van State dan ook geen hoger beroep bij de Afdeling worden ingesteld. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt, indien sprake is van evidente schending van beginselen van een goede procesorde dan wel fundamentele rechtsbeginselen die een eerlijk proces waarborgen.
2.3. In hetgeen appellante naar voren heeft gebracht, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat sprake is van evidente schending van beginselen van een goede procesorde dan wel fundamentele rechtsbeginselen die een eerlijk proces waarborgen.
De omstandigheid dat de rechter die de verzetsuitspraak heeft gedaan in het kader van die procedure ook het in dat verband gedane verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk heeft verklaard, vormt niet een zodanige grond.
Evenmin vormt de omstandigheid dat in de voormelde uitspraak met kenmerk AWB 03/5559 BELEI de openbaarmakingsdatum ontbreekt, een zodanige grond. Die uitspraak is tegelijkertijd met de voormelde uitspraken met kenmerken AWB 03/4901 BELEI onderscheidenlijk AWB 03/5542 BELEI openbaar gemaakt, waarin de datum wel staat vermeld. Tegen alle drie de uitspraken heeft appellante tijdig verzet gedaan.
De omstandigheid, tot slot, dat de verzetsrechter op niet geheel dezelfde gronden tot het oordeel is gekomen dat de beroepen buiten zitting terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, biedt daartoe ook geen grond. Voldoende voor ongegrondverklaring van het verzet is dat de verzetsrechter de beslissing van de rechter die buiten zitting oordeelt juist acht.
2.4. De Afdeling is niet bevoegd kennis te nemen van het hoger beroep van appellante.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004