ECLI:NL:RVS:2004:AR7583

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407480/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Amsterdam

In deze zaak heeft de Raad van State op 15 december 2004 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de stichting "Stichting Projektburo Het Vliegwiel" tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 1 juni 2004 het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellante heeft vervolgens verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar de rechtbank verklaarde dit verzet op 27 augustus 2004 ongegrond. Hierop heeft appellante hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, maar de Raad heeft geoordeeld dat zij niet bevoegd is om kennis te nemen van het hoger beroep. Dit is gebaseerd op artikel 37 van de Wet op de Raad van State, dat bepaalt dat tegen bepaalde uitspraken van de rechtbank geen hoger beroep kan worden ingesteld. De Raad heeft vastgesteld dat de uitspraak van de rechtbank van 27 augustus 2004 valt onder de uitspraken waarvoor geen hoger beroep mogelijk is, tenzij er sprake is van evidente schending van beginselen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. De Raad heeft geconcludeerd dat de argumenten van appellante niet voldoende zijn om aan te nemen dat er sprake was van een dergelijke schending. Daarom heeft de Raad van State zich onbevoegd verklaard om het hoger beroep te behandelen.

Uitspraak

200407480/1.
Datum uitspraak: 15 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting Projektburo Het Vliegwiel", gevestigd te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 augustus 2004 in het geding tussen:
appellante
en
de naamloze vennootschap "NV Werk Amsterdam".
1.    Procesverloop
Bij uitspraak van 1 juni 2004 met kenmerk AWB 04/1958 BELEI heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door appellante ingestelde beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 27 augustus 2004 met kenmerk AWB 04/1958 BELEI, verzonden op 30 augustus 2004, heeft de rechtbank het daartegen door appellante gedane verzet ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 september 2004 heeft NV Werk Amsterdam van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door O. de Rooij, gemachtigde, en NV Werk Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. J.C. Arendse, gemachtigde, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.        Ingevolge artikel 37 van de Wet op de Raad van State kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan bij de Afdeling hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank, als bedoeld in afdeling 8.2.6. van de Awb en tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank, als bedoeld in artikel 8:86 van die wet, tenzij tegen de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, aanhef en onder b, kan geen hoger beroep worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb.
2.2.        Appellante heeft bij de Afdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 27 augustus 2004, waarbij de rechtbank het verzet van appellante tegen de uitspraak van die rechtbank van 1 juni 2004 ongegrond heeft verklaard. De uitspraak van de rechtbank van 27 augustus 2004 is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb. Tegen die uitspraak kan ingevolge artikel 37 van de Wet op de Raad van State dan ook geen hoger beroep bij de Afdeling worden ingesteld. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt, indien sprake is van evidente schending van beginselen van een goede procesorde dan wel fundamentele rechtsbeginselen die een eerlijk proces waarborgen.
2.3.        Hetgeen appellante heeft aangevoerd kan niet leiden tot het oordeel dat daarvan sprake is geweest. Haar bezwaar tegen de gronden waarop de verzetsrechter tot kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep heeft geconcludeerd, valt buiten de toets die de Afdeling moet verrichten.
2.4.        De Afdeling is niet bevoegd kennis te nemen van het hoger beroep van appellante.
2.5.        Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink    w.g. Haan
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004
27-421.