ECLI:NL:RVS:2004:AR7561

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400630/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vergunning voor legkippen- en nertsenhouderij in Venray

In deze zaak heeft de Raad van State op 15 december 2004 uitspraak gedaan over de vergunningverlening voor een legkippen- en nertsenhouderij in Venray. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Venray op 18 december 2003, maar werd betwist door de stichting 'Stichting Bont voor Dieren' en andere appellanten. De appellanten stelden dat de vergunning ten onrechte was verleend zonder de vereiste milieueffectrapportage en dat de aanvraag niet correct was behandeld. De Raad van State oordeelde dat de vergunning niet op de juiste wijze was verleend, omdat verweerder ten onrechte was uitgegaan van een oude aanvraagdatum en niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor het wijzigen van de vergunning. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeerde dat de aanvraag van 28 juni 2001 als een nieuwe aanvraag moest worden beschouwd, wat betekende dat de Wet ammoniak en veehouderij van toepassing was. De Raad van State vernietigde zowel de oorspronkelijke vergunning als de wijziging van de vergunning, en veroordeelde de gemeente Venray tot het vergoeden van de proceskosten aan de appellanten. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de naleving van de relevante wetgeving bij vergunningverlening in het kader van milieubeheer.

Uitspraak

200400630/1.
Datum uitspraak: 15 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    de stichting "Stichting Bont voor Dieren", gevestigd te Leeuwarden,
2.    [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Venray,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2003, kenmerk 2000.9820, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een legkippen- en nertsenhouderij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Venray, sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 24 december 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 21 januari 2004, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, en appellanten sub 2 bij brief van 20 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2004, beroep ingesteld. Appellante sub 1 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 18 februari 2004.
Bij brief van 29 april 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2004, waar  appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, gemachtigde, appellanten sub 2, waarvan [appellant] in persoon en bijgestaan door
ir. A.K.M. van Hoof, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door
mr. M. Backbier en ing. T. Zusterzeel, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder daar gehoord, in persoon en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis.
2.    Overwegingen
2.1.    In het bestreden besluit is vergunning verleend voor het houden van 68.136 legkippen en 23.590 fokteven van nertsen. Voor de inrichting zijn eerder op 22 april 1998 en 20 januari 1999 krachtens de Wet milieubeheer revisievergunningen verleend.
2.2.    Ter zitting heeft appellante sub 1 de grond dat verweerder ten onrechte niet heeft voldaan aan de plicht om te beoordelen of voor de onderhavige inrichting een milieueffectrapport dient te worden opgemaakt, ingetrokken.
2.3.        Appellanten sub 2 hebben ter zitting betoogd dat de brief van verweerder van 20 juli 2004, kenmerk milin04008, waarbij de bij het bestreden besluit verleende revisievergunning wordt gewijzigd, niet kan worden aangemerkt als een besluit aangezien het niet op enig rechtsgevolg is gericht. Voorzover er wel sprake zou zijn van een besluit, komt dit volgens appellanten sub 2 voor vernietiging in aanmerking aangezien met betrekking tot de totstandkoming van de beschikking ten onrechte paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht niet is toegepast.
2.3.1.    Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
In artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het bezwaar of beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
2.3.2.    De brief van verweerder van 20 juli 2004 behelst een schriftelijke beslissing tot wijziging van een aantal voorschriften van de bij het bestreden besluit verleende revisievergunning. Deze beslissing houdt een publiekrechtelijke rechtshandeling in nu deze is gericht op rechtsgevolg. Er is derhalve sprake van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3.3.    Verweerder heeft met het besluit van 20 juli 2004 beoogd het besluit van 18 december 2003 te wijzigen door (gedeeltelijk) opnieuw een beslissing te nemen op de oorspronkelijke aanvraag. Het besluit van 20 juli 2004 moet derhalve worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht, zodat ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het beroep moet worden geacht mede betrekking te hebben op dat besluit.
Artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht geeft evenwel niet de bevoegdheid om een besluit tot vergunningverlening te wijzigen zonder toepassing van de in de Wet milieubeheer in samenhang met de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven voorbereidingsprocedure. Het besluit moet aldus wegens strijd met de wet worden vernietigd.
2.4.    Appellanten sub 1 en sub 2 hebben betoogd dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van 1 mei 2000 als datum van de vergunningaanvraag. Volgens hen is de aanvraag nadien ingrijpend gewijzigd en had moeten worden uitgegaan van een nieuwe aanvraag die dateert van na 8 december 2000. In verband hiermee hebben zij aangevoerd dat het beroep moet worden afgedaan met inachtneming van de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: de Wav). Gelet op de afstand van de onderhavige inrichting tot aan een voor verzuring gevoelig gebied had de gevraagde vergunning volgens appellanten sub 1 en sub 2 moeten worden geweigerd.
2.4.1.    Ingevolge artikel 10, negende lid, van de Wav blijft, indien de aanvraag van een vergunning voor een veehouderij is ingediend voor 8 december 2000, het voor dat tijdstip geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking op de aanvraag onherroepelijk is geworden.
2.4.2.    Verweerder is blijkens het bestreden besluit uitgegaan van 1 mei 2000 als datum van de aanvraag. Gelet hierop heeft verweerder de Interimwet ammoniak en veehouderij (hierna: de Iav) tot uitgangspunt genomen bij de beoordeling van de door de inrichting te veroorzaken ammoniakemissie.
2.4.3.    Op het aanvraagformulier en de daarbij behorende tekeningen, welke blijkens het dictum van het bestreden besluit hiervan deel uitmaken, is 28 juni 2001 als datum vermeld. In de considerans van het bestreden besluit is vermeld dat het hierbij gaat om een wijziging van de aanvraag van 1 mei 2000. Daarnaast zijn op 2 juli 2003 en 21 juli 2003 wijzigingen van de aanvraag bij verweerder ingekomen.
De Afdeling stelt vast dat de wijziging van de aanvraag van 28 juni 2001 ziet op het houden van legkippen in plaats van scharrelkippen in een ander huisvestingssysteem, de situering van de kippenstal, een uitbreiding van het aantal te houden kippen met 21.501 dieren en een uitbreiding van het aantal te houden nertsen met 6.380 dieren. De wijzigingen van de aanvraag van 2 juli 2003 en 21 juli 2003 zien blijkens de considerans van het bestreden besluit onder meer op het vergroten van het aantal rennen/kooien in het voorste gedeelte van de inrichting, het verplaatsen van de mestopslagputten naar de achterzijde van de voorste nertsenstallen en de routing van de aan- en afvoerbewegingen. Deze wijzigingen zijn naar het oordeel van de Afdeling naar hun inhoud ten opzichte van de reeds eerder ingediende aanvraag zodanig ingrijpend dat niet meer kan worden gesproken van dezelfde aanvraag. De Afdeling is derhalve van oordeel dat de aanvraag van 28 juni 2001 moet worden beschouwd als een nieuwe aanvraag. De Afdeling neemt hierbij nog in aanmerking dat op het op 28 juni 2001 gedateerde aanvraagformulier niet is aangeven dat het om een gewijzigde aanvraag gaat, zodat het aannemelijk moet worden geacht dat vergunninghouder heeft beoogd een geheel nieuwe aanvraag in te dienen.
Gelet op het voorgaande is verweerder derhalve ten onrechte voor de bepaling van het toepasselijke recht uitgegaan van 1 mei 2000 als de datum van de aanvraag en had de aanvraag moeten worden getoetst aan de Wav. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid, zodat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5.    De beroepen zijn gegrond. De beide hiervoor genoemde besluiten moeten worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart de beroepen gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venray van 18 december 2003, kenmerk 2000.9820;
III.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venray van 20 juli 2004, kenmerk milin04008;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Venray in de door appellante sub 1 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Venray te worden betaald aan appellante sub 1; veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Venray in de door appellanten sub 2 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 723,81, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Venray te worden betaald aan appellanten sub 2;
V.    gelast dat de gemeente Venray aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht (€ 232,00 voor appellante sub 1 en € 116,00 voor appellanten sub 2) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Van Hardeveld
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004
312-443.