ECLI:NL:RVS:2004:AR7558

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404168/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een vaarbevoegdheidsbewijs voor kapitein en GMDSS general radio operator

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 9 april 2004 het beroep ongegrond verklaarde tegen een besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat. Het hoofd van de Scheepvaartinspectie had op 30 juli 2002 aan de appellant een vaarbevoegdheidsbewijs verleend voor de functies kapitein en GMDSS general radio operator zonder beperkingen. De Minister verklaarde het daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de Minister zich op het standpunt kon stellen dat de appellant niet in aanmerking kwam voor een vaarbevoegdheidsbewijs als hoofdwerktuigkundige, omdat de functie van kapitein niet relevant was voor het verkrijgen van deze bevoegdheid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 29 november 2004 behandeld, waarbij de appellant in persoon verscheen en de Minister vertegenwoordigd werd door ambtenaren van het ministerie. De Afdeling onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de Minister voldoende heeft gemotiveerd dat de appellant niet voldeed aan de vereisten voor de functie van hoofdwerktuigkundige. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verantwoordelijkheden van de kapitein niet voldoende zijn om te voldoen aan de eisen van het Besluit zeevaartbemanning. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200404168/1.
Datum uitspraak: 15 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 9 april 2004 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 juli 2002 heeft het hoofd van de Scheepvaartinspectie aan appellant een vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in artikel 18 van de Zeevaartbemanningswet (hierna: Zbw) verleend voor de functies kapitein en GMDSS general radio operator zonder beperkingen.
Bij besluit van 7 augustus 2002 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) het daartegen ingestelde (administratief) beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 april 2004, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 juni 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 augustus 2004 heeft de Minister van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2004, waar appellant in persoon en de Minister, vertegenwoordigd door mr. A.J. Kramers en P.C. Klaassen, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De Afdeling kan zich verenigen met de overwegingen van de rechtbank die tot het oordeel hebben geleid dat appellant niet in aanmerking komt voor een vaarbevoegdheidsbewijs als hoofdwerktuigkundige. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de Minister zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor het verkrijgen van een zodanige bevoegdheid de functie van kapitein geen relevante functie is als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het Besluit zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart (hierna: het Besluit). Evenals de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de Minister genoegzaam heeft gemotiveerd dat in de functie van kapitein, gezien zijn verantwoordelijkheid en takenpakket, werkzaamheden die een wezenlijk deel uitmaken van de (technische) functie van hoofdwerktuigkundige, zoals het verrichten van onderhoud en reparaties, niet kunnen en evenmin mogen worden uitgeoefend. Dat appellant, zoals hij stelt, als kapitein (in toenemende mate) de verantwoording draagt over de voltallige bemanning en de machinekamer en de controle en regie over de machinekamer voert, doet aan die conclusie niet af. De rechtbank heeft in dit verband terecht in aanmerking genomen voorschrift III/5 van de bijlage bij het Internationale Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst 1978, zoals nadien gewijzigd op 7 juli 1995, uit welk voorschrift artikel 8 van het Besluit onder meer voortvloeit. Uit (het kopje van) dit voorschrift blijkt dat de eisen die aan scheepswerktuigkundigen worden gesteld beogen te verzekeren dat hun vaardigheden worden behouden en hun kennis wordt bijgehouden. Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het enkel verantwoording dragen over de machinekamer onvoldoende is om te kunnen voldoen aan artikel 8, tweede lid, van het Besluit.
Ten slotte onderschrijft de Afdeling ook de overweging van de rechtbank dat een eventuele schending van het vertrouwensbeginsel er niet toe kan leiden dat in strijd met het recht een vaarbevoegdheidsbewijs voor hoofdwerktuigkundige wordt afgegeven. In dit verband heeft de rechtbank terecht gewezen op het dwingende karakter en het doel van voorschrift III/5, voormeld. Indien naar het oordeel van het hoofd van de Scheepvaartinspectie niet is voldaan aan de verplichte minimumeis dat in de relevante periode (gedurende een jaar) een gelijkwaardige functie is uitgeoefend, biedt dit voorschrift - anders dan appellant betoogt - géén ruimte om desondanks een vaarbevoegdheidsbewijs voor hoofdwerktuigkundige te verstrekken.
2.2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Molenaar
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004
369.