2.6. Niet in geding is dat het plan in overeenstemming is met het door verweerder aangehaalde provinciaal beleid, aangezien in de artikelen 4 en 5 van de planvoorschriften is bepaald dat de gronden met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” zijn bestemd voor plaatselijke bedrijven.
De vraag die partijen verdeeld houdt is, of de behoefte aan het in het plan voorziene bedrijventerrein is aangetoond.
In de plantoelichting is hierover opgenomen dat het doel van het bestemmingsplan is, de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein mogelijk te maken. Enerzijds uit milieu- en ruimtelijke ordeningsoverwegingen, zodat bedrijven uit de oude dorpskernen kunnen worden verplaatst naar een meer geschikt terrein binnen Woubrugge, anderzijds uit de behoefte van de bedrijven zelf. Ter zitting is hieromtrent van de zijde van de gemeenteraad gesteld dat het bedrijventerrein ruimte biedt aan ongeveer twaalf nieuw op te richten bedrijven en bedrijven uit de verschillende kernen van de gemeente Jacobswoude.
Blijkens de stukken heeft de gemeenteraad aan verweerder een lijst met gegadigden voor het bedrijventerrein aangeboden. De juistheid van deze lijst is door appellanten betwist. Op de lijst staan bedrijven die volgens appellanten niet bestaan en bedrijven die buiten de gemeente Jacobswoude zijn gevestigd. Voorts is door de gemeenteraad een nieuwe lijst in het geding gebracht met zeventien gegadigden voor het bedrijventerrein, d.d. 4 mei 2004. Ook de juistheid van deze lijst wordt door appellanten betwist. In het bijzonder wordt gewezen op de omstandigheid dat deze lijst negen bedrijven bevat die volgens appellanten als een categorie 3 bedrijf moeten worden aangemerkt. In dat verband wordt gewezen op de onthouding van goedkeuring door verweerder aan de mogelijkheid die het plan biedt voor vestiging van bedrijven uit deze milieucategorie.
De Afdeling merkt dienaangaande op dat uit de motivering van het bestreden besluit blijkt dat verweerder niet de vestiging van alle categorie 3-bedrijven onwenselijk acht, maar alleen die met een minimum toelaatbare milieuafstand van 100 meter tot aan de aan de Vrouwgeestweg gelegen woningen. Aangezien het plan echter geen onderscheid maakt in categorie 3 bedrijven met een minimaal aan te houden afstand van 50 meter en met een minimaal aan te houden afstand van 100 meter, heeft verweerder zich genoodzaakt gezien om in het geheel goedkeuring te onthouden aan de mogelijkheid die het plan biedt voor de vestiging van bedrijven uit milieucategorie 3. Gelet hierop is de in geding zijnde lijst van gegadigden in zoverre, ook al staan hierop bedrijven vermeld die mogelijk als een categorie 3 bedrijf moeten worden aangemerkt, niet zonder waarde voor de vraag naar de behoefte aan het bedrijventerrein. Voorts is de omstandigheid dat een op de lijst genoemd bedrijf volgens appellanten (thans) niet bestaat, wat daar van zij, niet van doorslaggevend belang, aangezien ook bedrijven in oprichting belangstelling kunnen tonen voor het bedrijventerrein. Ter zitting is van de zijde van de gemeenteraad verklaard dat alle bedrijven die op de lijst staan vermeld op 24 november 2004 nogmaals hebben medegedeeld dat zij belangstelling hebben voor het bedrijventerrein.
Appellanten hebben nog aangevoerd dat de leegstand van een gebouw van de woningstichting aan de Wilgenlaan, waarin ruimte te huur wordt aangeboden, een bewijs is voor de stelling dat er geen behoefte is aan bedrijfsruimte. Hieromtrent is echter ter zitting gebleken dat het gebouw op de groei is gebouwd, om te voorkomen dat over enige jaren opnieuw nieuwbouw of verbouw dient plaats te vinden. Het staat vast dat het om een tijdelijke huurmogelijkheid gaat, en dat het gebouw door de woningstichting op termijn in het geheel zal worden benut.
Afgezien van de in geding zijnde lijst(en) met gegadigden voor het bedrijventerrein, is uit provinciaal onderzoek gebleken dat in de Rijnstreek de ruimtebehoefte voor bedrijvigheid tot 2015 ongeveer 185 hectare bedraagt. In de Rijnstreek wordt in dat verband een tekort aan beschikbare oppervlakte bedrijventerrein verwacht van 100 hectare. Appellanten hebben één en ander niet betwist.
Verweerder heeft zich in redelijkheid kunnen baseren op de uit provinciaal onderzoek blijkende behoefte aan bedrijventerrein in Zuid-Holland Oost, en in het bijzonder in de regio Rijnstreek. Anders dan appellanten is de Afdeling van oordeel dat een oplossing van het regionale tekort aan bedrijventerrein onder meer kan worden gevonden in het zorg dragen voor voldoende beschikbaar areaal aan bedrijventerrein in de kleine kernen voor het lokale bedrijfsleven.
Gelet hierop acht de Afdeling de behoefte aan bedrijventerrein voor lokale bedrijven in de gemeente Jacobswoude voldoende aannemelijk geworden.