ECLI:NL:RVS:2004:AR7533

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405815/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Woubrugge Wilgenlaan door gemeenteraad Jacobswoude

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Woubrugge Wilgenlaan" door de gemeenteraad van Jacobswoude, vastgesteld op 6 november 2003. De gemeenteraad heeft dit plan goedgekeurd op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Tegen deze goedkeuring hebben appellanten, bewoners in de nabijheid van het plangebied, beroep ingesteld bij de Raad van State. Zij betogen dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" onterecht is verleend, omdat de behoefte aan het bedrijventerrein niet is aangetoond en vrezen voor aantasting van hun woonklimaat en waardevermindering van hun woningen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 29 november 2004 ter zitting behandeld, waarbij zowel appellanten als de vertegenwoordiger van de verweerder, het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, aanwezig waren. De Afdeling overweegt dat de gemeenteraad verantwoordelijk is voor de juistheid van de gegevens die ter onderbouwing van de bestemming zijn gebruikt. De Afdeling concludeert dat de gemeenteraad in redelijkheid heeft kunnen stellen dat er voldoende behoefte is aan het bedrijventerrein, mede op basis van provinciaal beleid en de ingebrachte gegevens. De vrees van appellanten voor een negatieve invloed op hun woonklimaat wordt door de Afdeling niet onderbouwd, aangezien de planvoorschriften rekening houden met de milieucategorieën en de afstand tot woningen. De Afdeling oordeelt dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

200405815/1.
Datum uitspraak: 15 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2003 heeft de gemeenteraad van Jacobswoude, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 oktober 2003, vastgesteld het bestemmingsplan "Woubrugge Wilgenlaan".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 juni 2004, kenmerk DRM/ARB/03/16833A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 10 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 1 september 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2004, waar appellanten in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door A.D. van den Dries, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van Jacobswoude, vertegenwoordigd door drs. ing. W. Schenk, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2.    Het plan voorziet in de aanleg van een bedrijventerrein met een oppervlakte van 8.000 m2 ten zuidwesten van de kern Woubrugge.
2.3.    Appellanten wonen in de nabijheid van het plangebied.
Zij stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden".
Hiertoe voeren zij aan dat de behoefte aan het bedrijventerrein niet is aangetoond. Voorts vrezen appellanten dat het bedrijventerrein hun woonklimaat zal aantasten. Ten slotte stellen zij dat het plan zal leiden tot waardevermindering van hun woningen.
2.4.    Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan de planvoorschriften die voorzien in bedrijfsactiviteiten in categorie 2 op gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de aanduiding "bedrijfsklasse I" en op gronden met de bestemming "Uit te werken Bedrijfsdoeleinden" en bedrijfsactiviteiten in categorie 3 op gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de aanduiding "bedrijfsklasse II" of "bedrijfsklasse III". Voor het overige heeft verweerder geen aanleiding gezien goedkeuring aan het plan te onthouden.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gemeentebestuur verantwoordelijk is voor de juistheid van de gegevens die worden gebruikt ter onderbouwing van de keuze voor deze bestemming. De lijst met belangstellende ondernemers is echter slechts een momentopname.
Hij wijst op het provinciaal beleid, dat in een gemeente als Jacobswoude slechts ruimte mag worden geboden voor de uitbreidings- en verplaatsingsbehoefte van lokale bedrijven binnen de gemeente.
Verweerder ziet geen grond voor de vrees voor leegstand op het voorziene bedrijventerrein als gevolg van onvoldoende belangstelling.
Voorts stelt verweerder dat hij de belangen van appellanten bij het bestreden besluit heeft betrokken. Uit milieuoogpunt heeft hij daarom de mogelijkheid om op het bedrijventerrein bedrijven van categorie 2 en 3 te vestigen binnen de minimaal toelaatbare afstand van 30, respectievelijk 100 meter van de woningen aan de Vrouwgeestweg niet aanvaardbaar geacht.
Het beroep dient, wat betreft de grief ten aanzien van de waardevermindering van woningen, niet ontvankelijk te worden verklaard, aldus verweerder.
2.5.    In de toelichting onder H van het streekplan Zuid-Holland Oost 2003 (hierna: het streekplan) is aangegeven dat het bedrijfsleven in Zuid-Holland Oost in vergelijking met het bedrijfsleven in de omliggende stedelijke gebieden over het algemeen een gunstige ontwikkeling laat zien. Het beleid is er op gericht om voldoende ruimte voor de regionale economie te bieden. Het bedrijventerreinenbeleid in het streekplan is gebaseerd op de wens om te kunnen voorzien in de ruimtebehoefte van reeds in het plangebied Oost gevestigde bedrijvigheid. Hierbij is tevens de ruimte die nodig is voor uit te plaatsen milieuhinderlijke bedrijven van belang. Een belangrijk uitgangspunt is, dat de ruimte voor bedrijvigheid in eerste instantie gevonden moet worden door intensivering van bestaande terreinen. Pas als hiermee onvoldoende soelaas geboden kan worden, komt het ontwikkelen van nieuwe locaties in beeld.
Nieuwe ruimte voor de regionaal-economische ontwikkeling van Zuid-Holland Oost moet vooral worden geboden bij de zogeheten knooppunten en vestigingslocaties. In de overige kernen wordt slechts ruimte geboden voor de uitbreidings- en verplaatsingsbehoefte van het lokale bedrijfsleven.
In het kader van de Provinciale Economische Visie is door de provincie het Meerjarenprogramma Economie 2002-2006 vastgesteld. Hierin is tevens een behoefteraming voor de periode 2001-2020 opgenomen. Op basis van deze cijfers is een raming voor de periode 2001-2015 samengesteld. Voor het streekplangebied Zuid-Holland Oost bedraagt de behoefteraming voor de periode 2001-2015 430 hectare (ha.). Hier staat per 2001 een aanbod tegenover van 240 ha. bedrijventerrein. Ten opzichte van de geraamde behoefte gaat het streekplan uit van een tekort aan aanbod van ongeveer 190 ha. bedrijventerrein. Naar verwachting moet hiervoor binnen het bestaand stads- en dorpsgebied en het te ontwikkelen gebied voldoende ruimte kunnen worden gevonden.
2.6.    Niet in geding is dat het plan in overeenstemming is met het door verweerder aangehaalde provinciaal beleid, aangezien in de artikelen 4 en 5 van de planvoorschriften is bepaald dat de gronden met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” zijn bestemd voor plaatselijke bedrijven.
De vraag die partijen verdeeld houdt is, of de behoefte aan het in het plan voorziene bedrijventerrein is aangetoond.
In de plantoelichting is hierover opgenomen dat het doel van het bestemmingsplan is, de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein mogelijk te maken. Enerzijds uit milieu- en ruimtelijke ordeningsoverwegingen, zodat bedrijven uit de oude dorpskernen kunnen worden verplaatst naar een meer geschikt terrein binnen Woubrugge, anderzijds uit de behoefte van de bedrijven zelf. Ter zitting is hieromtrent van de zijde van de gemeenteraad gesteld dat het bedrijventerrein ruimte biedt aan ongeveer twaalf nieuw op te richten bedrijven en bedrijven uit de verschillende kernen van de gemeente Jacobswoude.
Blijkens de stukken heeft de gemeenteraad aan verweerder een lijst met gegadigden voor het bedrijventerrein aangeboden. De juistheid van deze lijst is door appellanten betwist. Op de lijst staan bedrijven die volgens appellanten niet bestaan en bedrijven die buiten de gemeente Jacobswoude zijn gevestigd. Voorts is door de gemeenteraad een nieuwe lijst in het geding gebracht met zeventien gegadigden voor het bedrijventerrein, d.d. 4 mei 2004. Ook de juistheid van deze lijst wordt door appellanten betwist. In het bijzonder wordt gewezen op de omstandigheid dat deze lijst negen bedrijven bevat die volgens appellanten als een categorie 3 bedrijf moeten worden aangemerkt. In dat verband wordt gewezen op de onthouding van goedkeuring door verweerder aan de mogelijkheid die het plan biedt voor vestiging van bedrijven uit deze milieucategorie.
De Afdeling merkt dienaangaande op dat uit de motivering van het bestreden besluit blijkt dat verweerder niet de vestiging van alle categorie 3-bedrijven onwenselijk acht, maar alleen die met een minimum toelaatbare milieuafstand van 100 meter tot aan de aan de Vrouwgeestweg gelegen woningen. Aangezien het plan echter geen onderscheid maakt in categorie 3 bedrijven met een minimaal aan te houden afstand van 50 meter en met een minimaal aan te houden afstand van 100 meter, heeft verweerder zich genoodzaakt gezien om in het geheel goedkeuring te onthouden aan de mogelijkheid die het plan biedt voor de vestiging van bedrijven uit milieucategorie 3. Gelet hierop is de in geding zijnde lijst van gegadigden in zoverre, ook al staan hierop bedrijven vermeld die mogelijk als een categorie 3 bedrijf moeten worden aangemerkt, niet zonder waarde voor de vraag naar de behoefte aan het bedrijventerrein. Voorts is de omstandigheid dat een op de lijst genoemd bedrijf volgens appellanten (thans) niet bestaat, wat daar van zij, niet van doorslaggevend belang, aangezien ook bedrijven in oprichting belangstelling kunnen tonen voor het bedrijventerrein. Ter zitting is van de zijde van de gemeenteraad verklaard dat alle bedrijven die op de lijst staan vermeld op 24 november 2004 nogmaals hebben medegedeeld dat zij belangstelling hebben voor het bedrijventerrein.
Appellanten hebben nog aangevoerd dat de leegstand van een gebouw van de woningstichting aan de Wilgenlaan, waarin ruimte te huur wordt aangeboden, een bewijs is voor de stelling dat er geen behoefte is aan bedrijfsruimte. Hieromtrent is echter ter zitting gebleken dat het gebouw op de groei is gebouwd, om te voorkomen dat over enige jaren opnieuw nieuwbouw of verbouw dient plaats te vinden. Het staat vast dat het om een tijdelijke huurmogelijkheid gaat, en dat het gebouw door de woningstichting op termijn in het geheel zal worden benut.
Afgezien van de in geding zijnde lijst(en) met gegadigden voor het bedrijventerrein, is uit provinciaal onderzoek gebleken dat in de Rijnstreek de ruimtebehoefte voor bedrijvigheid tot 2015 ongeveer 185 hectare bedraagt. In de Rijnstreek wordt in dat verband een tekort aan beschikbare oppervlakte bedrijventerrein verwacht van 100 hectare. Appellanten hebben één en ander niet betwist.
Verweerder heeft zich in redelijkheid kunnen baseren op de uit provinciaal onderzoek blijkende behoefte aan bedrijventerrein in Zuid-Holland Oost, en in het bijzonder in de regio Rijnstreek. Anders dan appellanten is de Afdeling van oordeel dat een oplossing van het regionale tekort aan bedrijventerrein onder meer kan worden gevonden in het zorg dragen voor voldoende beschikbaar areaal aan bedrijventerrein in de kleine kernen voor het lokale bedrijfsleven.
Gelet hierop acht de Afdeling de behoefte aan bedrijventerrein voor lokale bedrijven in de gemeente Jacobswoude voldoende aannemelijk geworden.
2.7.    Ten aanzien van de vrees van appellanten voor aantasting van hun woonklimaat, overweegt de Afdeling het volgende.
In artikel 4 van de planvoorschriften (de bestemming “Bedrijfsdoeleinden”) en artikel 5 van de planvoorschriften (“Uit te werken bedrijfsdoeleinden”) is bepaald in welke bedrijfsklasse welke milieucategorieën van de plaatselijk gevestigde bedrijven toegestaan zijn, in overeenstemming met de indeling van de in de bijlage van de voorschriften opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten. In de planvoorschriften wordt expliciet naar de Staat van bedrijfsactiviteiten verwezen. Op de plankaart is de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” onderverdeeld in drie bedrijfsklassen met verschillende bedrijfscategorieën en verschillende hoogten. In de voorschriften zijn naast deze categorieën ook het bebouwingspercentage en de afstand tot de perceelsgrenzen geregeld. De Afdeling stelt vast dat verweerder goedkeuring heeft onthouden aan de mogelijkheid die het plan biedt aan vestiging van bedrijven in de milieucategorie 2 op gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de aanduiding "bedrijfsklasse I”. Dit betreft gronden gelegen nabij de woningen van appellanten. Voorts heeft verweerder goedkeuring onthouden aan de mogelijkheid die het plan biedt aan vestiging van bedrijven in de milieucategorie 3 op gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de aanduidingen "bedrijfsklasse II” en "bedrijfsklasse III”. Deze onthouding van goedkeuring is niet in geding.
Verder stelt de Afdeling vast dat de genoemde Staat van bedrijfsactiviteiten met de indeling in categorieën is gebaseerd op de brochure “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). In de VNG-brochure zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met een indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. De afstanden die de VNG-brochure geeft, gelden in beginsel tussen de perceelsgrens van een bedrijf enerzijds en de gevel van een woning anderzijds.
Gelet op de onthouding van goedkeuring van verweerder aan de genoemde voorschriften, en gelet op de in het plan gehanteerde zonering, welke is gebaseerd op de VNG-brochure, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat in het plan met het woon- en leefklimaat van appellanten onvoldoende rekening is gehouden. Hetgeen appellanten op dit punt overigens hebben aangevoerd geeft evenmin aanleiding voor een ander oordeel.
2.8.    De Afdeling overweegt dat appellanten in hun zienswijze en bedenkingen tegen het gehele plan ageren. Het bezwaar inzake waardedaling van hun woningen kan direct aan het plan worden toegerekend en vindt hierin zijn grondslag. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding het beroep op dit punt niet-ontvankelijk te verklaren.
Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerder hieraan in redelijkheid bij de goedkeuring van het voorliggende plan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
2.9.    Voor zover appellanten betogen dat het plangebied veel beter kan worden gebruikt voor woningbouw, overweegt de Afdeling dat thans slechts ter beoordeling staat of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een bedrijventerrein op deze plek in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Een goede ruimtelijke ordening wordt verkregen door het coördineren en afwegen van de verschillende belangen die bij het gebruik van de in het plan begrepen grond en opstallen zijn betrokken. Deze taak is in de Wet op de Ruimtelijke Ordening opgedragen aan de gemeenteraad. Het resultaat van de afweging die de gemeenteraad heeft gemaakt, moet worden aangeduid als een goede ruimtelijke ordening, tenzij deze niet in redelijkheid kon menen dat de afweging voor een of meer betrokken belangen niet onevenredig nadelig is in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.10.    Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond.
2.11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra    w.g. Van Dorst
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004
357.