200405202/1.
Datum uitspraak: 15 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 22 september 2003 heeft de gemeenteraad van Barendrecht, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 september 2003, vastgesteld het bestemmingsplan "Carnisselande-Noord".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 mei 2004, kenmerk DRM/ARB/03/14136A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 23 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 25 juni 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 18 augustus 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2004, waar appellante, bij monde van [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J. du Pont, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. Th.L. van Deursen, gemachtigde, daar gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plangebied maakt deel uit van de Vinex-locatie Midden-IJsselmonde en omvat het gebied tussen de Voordijk en de Rijksweg A15 met uitzondering van het sportpark Smitshoek.
Het plan voorziet, naast de bouw van woningen, in de ontwikkeling van onder meer een winkelcentrum, voorzieningen op het gebied van onderwijs, welzijn en zorg, sportcomplexen, parken, een recreatieplas en een bedrijfsgebied van ongeveer 76 hectare.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
2.3. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de uit te werken bestemmingen “Woongebied WI” en “Woongebied WII”, voorzien van de aanduiding “Voordijkzone Noord” en aan artikel 8 (Woondoeleinden), tweede lid, onder c, van de planvoorschriften. Zij voert aan dat deze planonderdelen ten aanzien van de bebouwingsdichtheid voor de lintzone Voordijk-Noord niet in overeenstemming zijn met het Regionaal Structuurplan Midden IJsselmonde (hierna: het RSP) en de notitie “Voordijk Noord, De lintzone: begrenzing en dichtheid”, waardoor het karakter van de Voordijk als kwaliteitsdrager voor het plan verloren gaat. Verder is de lijst van de regioraad van de Stadsregio Rotterdam met mogelijke bijstellingen van het RSP niet opgenomen in het bestemmingsplan.
2.4. Ingevolge artikel 6 (Woongebied WI - uit te werken ex artikel 11 W.R.O.), vierde lid, onder n, en artikel 7 (Woongebied WII - uit te werken ex artikel 11 W.R.O.), vierde lid, onder k, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voorzover hier van belang, mag de gemiddelde bruto woningdichtheid in het gehele Voordijk Noord lint, zoals beschreven in de notitie “Voordijk Noord De lintzone: begrenzing en dichtheid”, d.d. 8 mei 2002 ten hoogste 16 woningen per hectare bedragen.
In haar uitspraak van 26 november 2003, no.
200301546/1, heeft de Afdeling naar aanleiding van het beroep van appellante inzake de goedkeuring van het bestemmingsplan “Riederhoek”, onder meer het volgende overwogen: “In het RSP wordt, voorzover hier relevant, ten aanzien van het interne hoofdplanelement “Linten” overwogen dat de binnen de bouwlocatie aanwezige linten worden beschouwd als kwaliteitsdragers voor het plan. Om die reden wordt als essentieel geacht het handhaven van de bestaande lintstructuren en waar mogelijk versterking daarvan. Dit beleid is van toepassing op het volgende planonderdeel: het handhaven en versterken van de aanwezige karakteristieke bebouwing en beplanting aan de Voordijk door zowel aan de noordzijde als de zuidzijde de onbebouwde percelen te bestemmen voor de bouw van vrijstaande woningen (villakavels) met een gemiddelde bruto dichtheid van 16 woningen per hectare of per eenheid bouwvolume daarmee gelijk te stellen gebouwen voor voorzieningen.
Ingevolge artikel 4, derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voorzover hier relevant, moet het college van burgemeester en wethouders het tot “Woongebied (ex artikel 11 W.R.O.)“ bestemde gedeelte van het plan uitwerken met inachtneming van de regel dat ter plaatse waar op de plankaart de aanduiding “Voordijkzone Zuid” voorkomt, het bruto aantal woningen per hectare ten hoogste 16 mag bedragen. Voorts is het gemeentelijk beleid blijkens de notities “Voordijk Zuid, de dichtheid in de lintzone” en “Voordijk Noord, De lintzone: begrenzing en dichtheid” erop gericht dat het bruto aantal woningen per hectare binnen de gehele lintzone ten hoogste 16 zal bedragen.
Gelet hierop wordt ten aanzien van de bebouwingsdichtheid binnen de gehele lintzone in overeenstemming met het RSP gehandeld.”
Gelet op deze uitspraak ziet de Afdeling geen aanleiding de bebouwingsdichtheid die in het thans aan de orde zijnde bestemmingsplan voor de lintzone Voordijk-Noord is opgenomen in strijd met het RSP of de notitie “Voordijk Noord, De lintzone: begrenzing en dichtheid” te achten.
2.5. Ingevolge artikel 8, tweede lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften mogen op de tot woondoeleinden bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd eengezinshuizen met daarbij behorende bijgebouwen, waaronder mede begrepen aanbouwen en uitbreidingen van de woning en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat het bestaande aantal woningen zoals aanwezig ten tijde van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan, vermeerderd met twee, geldt als ten hoogste toelaatbaar.
Ter zitting is van de zijde van de gemeenteraad naar voren gebracht dat deze bepaling in het plan is opgenomen teneinde de splitsing van ten hoogste twee woningen mogelijk te maken en dat aldus dit voorschrift binnen de gehele lintzone Voordijk-Noord tot maximaal twee extra woningen leidt.
Dit standpunt komt de Afdeling niet onjuist voor. Gelet hierop, en in aanmerking genomen het aantal van ongeveer 340 woningen dat in de lintzone Voordijk-Noord is voorzien, heeft deze bepaling slechts een zodanig marginale invloed op de bebouwingsdichtheid binnen deze zone, dat naar het oordeel van de Afdeling ook in zoverre verweerder geen aanleiding behoefde te zien om deze bepaling in strijd met het RSP of de notitie
“Voordijk Noord, De lintzone: begrenzing en dichtheid” te achten.
2.6. Voor zover appellante betoogt dat de door haar bedoelde lijst van de regioraad van de Stadsregio Rotterdam niet in het bestemmingsplan is opgenomen, stelt de Afdeling vast dat het een lijst met mogelijke bijstellingen van het RSP betreft, die is opgesteld naar aanleiding van de gemeentelijke invulling van het RSP. Gelet op de gewenste bijstellingen zal, blijkens het besluit van de regioraad van de Stadsregio Rotterdam van 20 juni 2001, een nieuw regionaal structuurplan voor de gehele regio worden voorbereid. Het voorliggende plan is echter getoetst aan het vigerende RSP en het dagelijks bestuur van de Stadsregio heeft bij brief van 3 maart 2004 aangegeven met het plan in te kunnen stemmen. De Afdeling ziet niet in dat verweerder in de omstandigheid dat een nieuw regionaal structuurplan wordt voorbereid en dat de mogelijke aanpassingen ten opzichte van het RSP niet in het voorliggende plan zijn opgenomen, wat daar verder van zij, aanleiding had moeten zien om goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.7. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Dorst
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004