200407268/2.
Datum uitspraak: 7 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. Platform N57, gevestigd te Serooskerke,
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [verzoekster sub 3], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
Bij besluit van 15 december 2003 heeft de gemeenteraad van Middelburg het bestemmingsplan "Rijksweg N57 2003, inclusief flankerende herziening bestemmingsplan Buitengebied” vastgesteld.
Bij besluit van 13 juli 2004, kenmerk 0406637/59/10, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoeker sub 1 bij brief van 30 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, verzoeker sub 2 bij brief van 1 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2004, en verzoekster sub 3 bij brief van 2 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2004, beroep ingesteld. Verzoeker sub 1 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 16 november 2004. Verzoeker sub 2 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 6 september 2004.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld, heeft verzoeker sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 1 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2004, heeft verzoeker sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld, heeft verzoekster sub 3 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 23 november 2004, waar verzoeker sub 1, vertegenwoordigd door J.J.R. Vergroesen, gemachtigde, verzoekster sub 3, vertegenwoordigd door ir. P.A.M. Brouwer en [gemachtigde], gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. J.P.J. Geurts, B. Ventevogel en F.H. Schumacher, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn namens de gemeenteraad P.J.A. Korstanje en J. Hoogstrate, ambtenaren van de gemeente, en namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat ing. W.M. Vinke, ambtenaar ten departemente, daar gehoord. Verzoeker sub 2 is, met kennisgeving, niet verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan beoogt te voorzien in een juridisch-planologische regeling voor de aanleg van de nieuwe Rijksweg N57 tussen de Rijksweg A58 en de gemeentegrens met Veere.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan grotendeels goedgekeurd.
2.3. Verzoekers stellen dat het bestreden besluit, voor zover dit betreft de goedkeuring van (gedeeltes van) de plandelen met de bestemming “Verkeersdoeleinden (V)” die zien op de aanleg van de nieuwe Rijksweg N57 en parallelwegen, ten onrechte is genomen en verzoeken om uiteenlopende redenen schorsing hiervan.
2.3.1. Ter zitting is uit de overgelegde conceptplanning N57 gebleken dat de aanbesteding voor de aanleg van de Rijksweg in de loop van 2005 zal plaatsvinden en dat vanaf 2006 met de aanleg zal worden begonnen. Niet is gebleken dat de voor de aanleg van de nieuwe Rijksweg benodigde vergunningen zijn aangevraagd dan wel dat deze op korte termijn aangevraagd zullen worden. De Voorzitter verwacht dat de Afdeling in de bodemprocedure in dat verband tijdig een uitspraak op de beroepen van verzoekers zal doen. Gezien deze omstandigheden is met de verzoeken op dit punt geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
Daarbij wijst de Voorzitter er overigens nog op dat, indien desondanks vóór de behandeling van de beroepen in de bodemprocedure met de aanleg van de weg wordt begonnen dan wel het nemen van nadere besluiten op aanvragen om een vergunning ten behoeve van de aanleg kan worden voorzien, het verzoekers vrij staat wederom een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen.
De verzoeken van Platform N57 en [verzoekster sub 3] dienen te worden afgewezen. Het verzoek van [verzoeker sub 2] dient in zoverre te worden afgewezen.
2.4. Het verzoek van [verzoeker sub 2] heeft voorts betrekking op de onthouding van goedkeuring aan de artikelen 11 en 15, tweede lid, van de planvoorschriften. Verzoeker acht deze onthouding van goedkeuring in strijd met het Verdrag van Valletta (Malta).
2.4.1. Het verzoek strekt er toe aan deze planvoorschriften, die zien op de bestemming “Archeologisch waardevol gebied”, goedkeuring te verlenen. Een voorlopige voorziening die dat mogelijk maakt is, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, te verstrekkend, aangezien ook de uitspraak van de Afdeling, gelet op de aard van de toetsing in de bodemprocedure, alleen dan zal strekken tot goedkeuring van de planvoorschriften waarop het verzoek betrekking heeft, indien voor verweerder geen ruimte bestaat een andersluidende beslissing te nemen.
Niet is gebleken dat een zodanige situatie zich in dit geval voordoet of dat anderszins sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Daarbij betrekt de Voorzitter dat ook op dit punt niet is gebleken van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Het verzoek van [verzoeker sub 2] dient mitsdien in zoverre te worden afgewezen.
2.5. Het verzoek van [verzoeker sub 2] ziet verder op het bij het bestreden besluit van toepassing verklaren van artikel 11, zevende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) op artikel 7, vierde lid, van de planvoorschriften. Verzoeker vreest voor woningbouwontwikkelingen.
2.5.1. Ingevolge artikel 11, zevende lid, van de WRO, voor zover hier van belang, behoeven in afwijking van het tweede artikellid de besluiten van het college van burgemeester en wethouders tot wijziging van het bestemmingsplan geen goedkeuring van het college van gedeputeerde staten, voor zover deze in zijn besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan zulks heeft omschreven en tegen die wijziging niet van zienswijzen is gebleken.
Ingevolge artikel 7, vierde lid, van de planvoorschriften is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming “Agrarische doeleinden (A)” van een bebouwingsvlak te wijzigen in de bestemming “Woondoeleinden”.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder ten aanzien van onder meer artikel 7, vierde lid, van de planvoorschriften toepassing gegeven aan artikel 11, zevende lid, van de WRO.
Gesteld noch gebleken is dat het college van burgemeester en wethouders op korte termijn gebruik zal maken van de hiervoor bedoelde wijzigingsbevoegdheid. De Voorzitter is dan ook van oordeel dat op dit punt niet kan worden gesproken van een spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek van [verzoeker sub 2] dient mitsdien ook in zoverre te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Bechinka
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2004